201310365/1/A1 en 201310365/2/A1.
Datum uitspraak: 16 januari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant] en anderen, wonend te Amersfoort, (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant]),
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 27 september 2013 in zaken nrs. 13/2336 en 13/160 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort.
Procesverloop
Bij besluit van 29 oktober 2012 heeft het college aan de gemeente een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een speelkooi op het perceel Het Masker (groenstrook tussen het Masker en de vijver) te Amersfoort.
Bij besluit van 21 maart 2013 heeft het college, voor zover hier van belang, het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 september 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft [appellant] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 november 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. L. Bolier, en het college en de gemeente, vertegenwoordigd door mr. drs. Maaijen, zijn verschenen.
De Afdeling heeft het onderzoek ter zitting geschorst en het college in de gelegenheid gesteld nadere stukken in te dienen en [appellant] in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Bij brief van 29 november 2013 heeft het college nadere stukken ingediend.
Bij brief van 4 december 2013 heeft [appellant] een reactie ingediend.
Met toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), gelezen in samenhang met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb, heeft de Afdeling bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Het bouwplan voorziet in een speelkooi van 4,35 m hoog. De speelkooi is voorzien op ongeveer 35 m afstand van de flat Lotus III, waar [appellant] woont. Tussen Lotus III en de voorziene speelkooi bevindt zich een rij populieren.
3. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het bouwplan in strijd is met de ter plaatse ingevolge het bestemmingsplan "Kattenbroek 2006" geldende maximale bouwhoogte van 4m. Het heeft voor het bouwplan omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 19, eerste lid, onder c, van de planvoorschriften.
4. Ingevolge het bestemmingsplan "Kattenbroek 2006" rust op het perceel de bestemming "Groenvoorzieningen".
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart voor "Groenvoorzieningen" aangewezen gronden onder meer bestemd voor groenvoorzieningen, watergangen en -partijen en speelvoorzieningen.
Ingevolge het tweede lid, mogen op en in de gronden als bedoeld in het eerste lid uitsluitend worden gebouwd niet voor bewoning bestemde gebouwen en andere bouwwerken ten dienste van de bestemming zoals speeltuigen.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder b, geldt voor het bouwen van andere bouwwerken als bedoeld in lid 2, dat de hoogte niet meer mag bedragen dan 4 m.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan in strijd is met de ter plaatse ingevolge het bestemmingsplan "Kattenbroek 2006"geldende bestemming "Groenvoorzieningen". Daartoe voert hij aan dat het bouwplan niet onder het begrip "speelvoorziening" kan worden begrepen, nu het een grootschalig multifunctioneel sportveld betreft. Volgens [appellant] heeft de rechtbank met betrekking tot de uitleg van het begrip speelvoorziening ten onrechte het normale spraakgebruik bepalend geacht. De planwetgever kan volgens hem niet anders bedoeld hebben dan dat er binnen de bestemming "Groenvoorzieningen" slechts in omvang en gebruiksintensiteit beperkte speelvoorzieningen toegestaan zijn. [appellant] wijst in dit kader op de plantoelichting waaruit blijkt dat is beoogd een "groene huiskamer" mogelijk te maken. Door de realisering van het bouwplan zal het bestaande groen ter plaatse geheel verdwijnen.
5.1. De betekenis van het begrip "speelvoorziening" is in het bestemmingsplan niet omschreven, zodat de rechtbank voor de uitleg van dit begrip aansluiting heeft kunnen zoeken bij de betekenis die daaraan in het normale spraakgebruik wordt gegeven. Zoals de rechtbank met juistheid, mede onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 24 februari 2010 in zaak nr. 200904717/1/H1, heeft overwogen, dient volgens het normale spraakgebruik onder een speelvoorziening in dit geval te worden verstaan een in de openbare ruimte - buiten - gelegen gelegenheid om te kunnen spelen, waaronder de speelkooi kan worden begrepen. Er bestaat evenwel geen grond voor het oordeel dat een speelvoorziening als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de planvoorschriften, zoals de rechtbank heeft overwogen, is beperkt tot een voorziening voor kinderen.
Aan de plantoelichting komt, anders dan [appellant] betoogt, in dit kader geen betekenis toe, nu deze geen deel uitmaakt van het bestemmingsplan, nog daargelaten dat niet is gebleken dat daarin is vermeld dat op onderhavige locatie in verband met de ligging in een structuurbepalend groenelement geen bebouwing ten dienste van de bestemming "Groenvoorzieningen" zou mogen worden opgericht.
Het betoog faalt.
6. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de procedure op een zorgvuldige wijze is gevoerd. Hij voert in dat kader aan dat het college de bewoners van Lotus III ten onrechte nadrukkelijk heeft uitgesloten van het stakeholdersoverleg.
6.1. Het bouwplan is tot stand gekomen door middel van een zogenoemd "stakeholdersoverleg", waarbij belanghebbenden waren vertegenwoordigd in de projectgroep "Plan Groene Huiskamer". Het stakeholdersoverleg noch het betrekken van [appellant] in dit overleg is een wettelijk vereiste voor het verlenen van de omgevingsvergunning. De enkele omstandigheid dat [appellant] niet is betrokken bij het stakeholdersoverleg brengt dan ook niet met zich dat de omgevingsvergunning voor vernietiging in aanmerking komt. Het is voorts niet gebleken dat de belangen van [appellant] niet zijn betrokken bij de besluitvorming, nu hij zijn bezwaren op diverse inspraakavonden als ook in de bezwaarprocedure naar voren heeft kunnen brengen en door het college op deze bezwaren is gereageerd in onder meer het besluit op bezwaar.
Het betoog faalt.
7. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte is afgeweken van het negatieve welstandsadvies, temeer nu er alternatieve locaties mogelijk zijn. In dat kader heeft hij gewezen op het inrichtingsplan "de Groene Huiskamer" waarin de speelkooi op een andere locatie was voorzien.
7.1. Vooropgesteld wordt dat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 17 maart 2010 in zaak nr. 200905735/1/H1), de welstandstoets zich in beginsel dient te richten naar de bouwmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt. Uit het algemeen karakter van het welstandsvereiste vloeit voort dat bij de welstandstoets de voor de grond geldende bebouwingsmogelijkheden als uitgangspunt dienen te worden gehanteerd.
Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 is overwogen volgt dat de speelkooi in overeenstemming is met de ter plaatse geldende bestemming "Groenvoorzieningen" en slechts in strijd is met het bestemmingsplan "Kattenbroek 2006" voor zover het de hoogte van 4,35 m betreft.
De welstandscommissie heeft in het advies van 22 augustus 2012 geconcludeerd dat het bouwplan, gelet op de voorziene locatie met het vrije zicht op een waterpartij, niet aanvaardbaar is. De welstandscommissie heeft geadviseerd om te zoeken naar een alternatieve locatie of een zorgvuldiger vormgegeven voorziening. Het college heeft zich in het besluit van 24 oktober 2012 tot het afwijken van het welstandsadvies en het besluit op bezwaar van 21 maart 2013 op het standpunt gesteld dat onderhavige locatie de meest geschikte is en het hier aan vasthoudt. In dat kader heeft het college gewezen op de omstandigheid dat de speelkooi een voorziening betreft die voorziet in het tekort aan voorzieningen in de buitenruimte voor jongeren ouder dan 12 jaar en dat de locatie is gelegen in de wijk Kattenbroek waar relatief veel jongeren wonen in vergelijking met andere wijken in Amersfoort. Volgens het college heeft de onderhavige locatie een optimale bereikbaarheid voor de voornaamste beoogde doelgroep van de speelkooi, de jeugd uit Kattenbroek, en is de sociale veiligheid ter plaatse beter gewaarborgd dan bij alternatieve locaties. Het college heeft ter zitting voorts toegelicht dat het inrichtingsplan "de Groene Huiskamer" geen gedetailleerde uitwerking betrof en dat eerst bij de uitwerking van het inrichtingsplan werd onderkend dat de locatie van de speelkooi in dit inrichtingsplan in strijd was met de ingevolge het bestemmingsplan "Stadspark Schothorst, uitwerkingsplan IV" geldende bestemming, waarin het deels was voorzien, hetgeen door [appellant] niet is betwist. Om die reden is het ontwerp aangepast, zodat de speelkooi geheel binnen het bestemmingsplan "Kattenbroek 2006" kwam te liggen en is vervolgens voor dit bouwplan een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college een voldoende daadkrachtige motivering heeft gegeven om af te wijken van het negatieve welstandsadvies.
Het betoog faalt.
8. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college in redelijkheid geen omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen met toepassing van artikel 19, eerste lid, onder c, van de planvoorschriften. Daartoe voert hij aan dat sprake is van alternatieve locaties en de realisering van de voorziene speelkooi overlast voor de bewoners van Lotus III tot gevolg zal hebben. Voorts doet hij een beroep op het vertrouwensbeginsel, nu er namens het college in de brief van 15 oktober 2009 een toezegging is gedaan dat het multifunctionele sportveld minimaal 40 m uit de gevel van Lotus III zal komen te liggen.
8.1. Het college van burgemeester en wethouders dient te beslissen omtrent het verlenen van omgevingsvergunning voor het project, zoals daarvoor omgevingsvergunning is aangevraagd. Indien een project op zichzelf voor het college aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren.
De rechtbank heeft, gelet op hetgeen hiervoor onder 7.1 is overwogen, terecht overwogen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van dergelijke alternatieven.
8.2. Het college heeft bij de belangenafweging voorts de door [appellant] gestelde overlast voor de bewoners van Lotus III als gevolg van de realisering van de speelkooi, mede gelet op de inpassing van de rij populieren tussen de speelkooi en Lotus III en de afstand van de speelkooi tot Lotus III van ongeveer 35 m, niet doorslaggevend hoeven achten. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat er, zoals ter zitting door het college is toegelicht, toezicht gehouden zal worden op de locatie en er sprake is van een beheerplan met betrekking tot de speelkooi, waarbij omwonenden worden betrokken.
8.3. Aan [appellant] komt voorts geen geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel toe. De brief van 15 oktober 2009 waarnaar hij in dit kader heeft verwezen betreft een brief van het college over het inrichtingsplan "de Groene Huiskamer". Hierin is vermeld dat het multifunctionele sportveld in dit inrichtingsplan minimaal 40 meter uit de gevel van de Lotusflats komt te liggen. Aan de brief over het nog uit te werken inrichtingsplan kon [appellant] niet het in rechte te honoreren vertrouwen ontlenen dat het college geen omgevingsvergunning zou verlenen voor het bouwplan.
8.4. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college in redelijkheid omgevingsvergunning voor het bouwplan heeft kunnen verlenen.
Het betoog faalt.
9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
10. Gelet op het voorgaande, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Kos
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2014
580.