ECLI:NL:RVS:2014:162
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- L.J. Können
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De staatssecretaris had op 14 september 2013 besloten om de aanvraag van de vreemdeling af te wijzen. De rechtbank Den Haag verklaarde op 12 november 2013 het beroep van de vreemdeling ongegrond. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.
De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 14 januari 2014 geoordeeld dat het hogerberoepschrift niet tijdig is ingediend. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken, en de aangevallen uitspraak was op 13 november 2013 verzonden. De termijn eindigde op 11 december 2013, terwijl het hogerberoepschrift pas op 12 december 2013 bij de Raad van State is ingekomen. De vreemdeling heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die rechtvaardigen dat hij in verzuim is geweest.
De Raad van State heeft geconcludeerd dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, wat betekent dat de zaak niet inhoudelijk wordt behandeld. De vreemdeling kan geen aanspraak maken op proceskostenvergoeding, aangezien er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 14 januari 2014.