ECLI:NL:RVS:2014:162

Raad van State

Datum uitspraak
14 januari 2014
Publicatiedatum
22 januari 2014
Zaaknummer
201311281/1/V4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • L.J. Können
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De staatssecretaris had op 14 september 2013 besloten om de aanvraag van de vreemdeling af te wijzen. De rechtbank Den Haag verklaarde op 12 november 2013 het beroep van de vreemdeling ongegrond. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 14 januari 2014 geoordeeld dat het hogerberoepschrift niet tijdig is ingediend. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken, en de aangevallen uitspraak was op 13 november 2013 verzonden. De termijn eindigde op 11 december 2013, terwijl het hogerberoepschrift pas op 12 december 2013 bij de Raad van State is ingekomen. De vreemdeling heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die rechtvaardigen dat hij in verzuim is geweest.

De Raad van State heeft geconcludeerd dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, wat betekent dat de zaak niet inhoudelijk wordt behandeld. De vreemdeling kan geen aanspraak maken op proceskostenvergoeding, aangezien er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 14 januari 2014.

Uitspraak

201311281/1/V4.
Datum uitspraak: 14 januari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 12 november 2013 in zaak nr. 13/24050 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 14 september 2013 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.
Bij uitspraak van 12 november 2013 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de vreemdeling zich nader uitgelaten.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Awb, vangt de termijn voor het indienen van een hogerberoepschrift aan met ingang van de dag na die, waarop de aangevallen uitspraak op voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, voor zover thans van belang, bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift vier weken.
2. De aangevallen uitspraak is verzonden op 13 november 2013, zodat de termijn voor het instellen van hoger beroep op 11 december 2013 is geëindigd. Het hogerberoepschrift is op 12 december 2013 bij faxbericht verzonden en bij de Raad van State ingekomen. De vreemdeling heeft het hogerberoepschrift derhalve niet tijdig ingediend. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld in verband waarmee redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de vreemdeling in verzuim is geweest. Geen rechtvaardiging is gelegen in de door de vreemdeling gestelde omstandigheden dat het voor zijn gemachtigde zeer moeilijk was om contact met hem te krijgen nadat de vreemdeling op 2 oktober 2013 was overgedragen aan de Poolse autoriteiten, dat de vreemdeling op 11 december 2013 telefonisch te kennen heeft gegeven dat hij hoger beroep wenste in te stellen, en dat dit bericht de gemachtigde, die een eenmanskantoor heeft, vanwege verplichtingen elders pas op 12 december 2013 heeft bereikt, aangezien de gevolgen hiervan voor risico van de vreemdeling komen.
3. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.J. Können, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Können
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2014
301-804.