ECLI:NL:RVS:2014:1593
Raad van State
- Hoger beroep
- H. Troostwijk
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van boete opgelegd aan werkgever wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin een boete van € 8.000,00 werd opgelegd door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De boete was opgelegd omdat [appellante] een vreemdeling arbeid had laten verrichten zonder de vereiste tewerkstellingsvergunning. De rechtbank had het beroep van [appellante] ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging.
De Raad van State overwoog dat de Wav van toepassing was zoals deze luidde tot 1 januari 2013, en dat het een werkgever verboden is om vreemdelingen arbeid te laten verrichten zonder de juiste vergunning. De inspecteurs van de Inspectie SZW hadden op 24 augustus 2012 geconstateerd dat een vreemdeling in de onderneming van [appellante] werkzaamheden verrichtte zonder dat daarvoor een vergunning was verleend. [appellante] betoogde dat de rechtbank niet had onderkend dat het ontbreken van een referentienummer van de tolk in het boeterapport een bijzondere omstandigheid vormde die tot afwijking van de inhoud van het rapport zou moeten leiden.
De Raad van State oordeelde dat in beginsel van de inhoud van een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal moet worden uitgegaan, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. De enkele stelling van [appellante] dat het ontbreken van het referentienummer een bijzondere omstandigheid is, werd als onvoldoende beschouwd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.