ECLI:NL:RVS:2014:1593

Raad van State

Datum uitspraak
30 april 2014
Publicatiedatum
30 april 2014
Zaaknummer
201309466/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van boete opgelegd aan werkgever wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin een boete van € 8.000,00 werd opgelegd door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De boete was opgelegd omdat [appellante] een vreemdeling arbeid had laten verrichten zonder de vereiste tewerkstellingsvergunning. De rechtbank had het beroep van [appellante] ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging.

De Raad van State overwoog dat de Wav van toepassing was zoals deze luidde tot 1 januari 2013, en dat het een werkgever verboden is om vreemdelingen arbeid te laten verrichten zonder de juiste vergunning. De inspecteurs van de Inspectie SZW hadden op 24 augustus 2012 geconstateerd dat een vreemdeling in de onderneming van [appellante] werkzaamheden verrichtte zonder dat daarvoor een vergunning was verleend. [appellante] betoogde dat de rechtbank niet had onderkend dat het ontbreken van een referentienummer van de tolk in het boeterapport een bijzondere omstandigheid vormde die tot afwijking van de inhoud van het rapport zou moeten leiden.

De Raad van State oordeelde dat in beginsel van de inhoud van een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal moet worden uitgegaan, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. De enkele stelling van [appellante] dat het ontbreken van het referentienummer een bijzondere omstandigheid is, werd als onvoldoende beschouwd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201309466/1/V6.
Datum uitspraak: 30 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 30 augustus 2013 in zaak nr. 13/3226 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Procesverloop
Bij besluit van 2 november 2012 heeft de minister [appellante] een boete opgelegd van € 8.000,00 wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
Bij besluit van 17 april 2013 heeft de minister het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 augustus 2013 heeft de rechtbank het daartegen door [appellante] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna de Afdeling het onderzoek heeft gesloten.
Overwegingen
1. Gelet op artikel XXV van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving; Stb 2012, 462, is op dit geding de Wav van toepassing zoals deze wet luidde tot 1 januari 2013.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
2. Het door de inspecteurs van de Inspectie SZW op ambtsbelofte opgemaakte boeterapport van 14 september 2012 met kenmerk 121200797/02 (hierna: het boeterapport) houdt in dat de inspecteurs hebben waargenomen dat op 24 augustus 2012 een vreemdeling in de onderneming van [appellante], [bedrijf], arbeid verrichtte, bestaande uit afdroogwerkzaamheden in het spoelgedeelte van de keuken, zonder dat daarvoor een tewerkstellingsvergunning was verleend. Hierbij is vermeld dat het horen van de vreemdeling heeft plaatsgevonden in de Arabische taal waarbij een tolk telefonisch heeft vertaald.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de minister zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de omstandigheid dat in het boeterapport geen referentienummer van de tolk is vermeld, niet noopt tot afwijking van het uitgangspunt dat van de juistheid van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal dient te worden uitgegaan.
3.1. In beginsel dient van de inhoud van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal te worden uitgegaan. Dit is slechts anders indien sprake is van bijzondere omstandigheden die nopen tot afwijking van dit uitgangspunt. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd, zijn geen aanknopingspunten gelegen voor het oordeel dat van dit uitgangspunt dient te worden afgeweken. De enkele, niet gemotiveerde, stelling dat het niet vermelden van het referentienummer van de tolk een bijzondere omstandigheid is als hiervoor bedoeld, is onvoldoende. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat de minister van de inhoud van het boeterapport heeft kunnen uitgaan.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Groenendijk
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 april 2014
164-800.