201309416/1/R2.
Datum uitspraak: 30 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Putten,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 juli 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Oostelijk buitengebied" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 april 2014, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door M. Struijs, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een actueel planologisch kader voor het oostelijk buitengebied van Putten en is conserverend van aard.
3. [appellant] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Bos" betreffende zijn gronden met nummer C5068 ten noorden van de Prins Hendrikweg (hierna: het perceel), omdat het plan ten onrechte niet voorziet in de mogelijkheid om daar een woning te realiseren. Hij betoogt dat het perceel van oorsprong bouwgrond is en dat de kavels aangrenzend aan het perceel begin vorige eeuw zijn verkaveld met het doel om er woningbouw mogelijk te maken. Hij betoogt dat het perceel volgens een medewerker van de provincie voldoet aan de voorwaarden om door middel van natuurcompensatie een woning te bouwen.
4. De raad hanteert als beleidsuitgangspunt dat een woning in het buitengebied, anders dan in het geval van functieverandering, niet mogelijk wordt gemaakt omdat een intensiever gebruik van dit gebied niet wenselijk is. Niet is in geschil dat van functieverandering geen sprake is. Het mogelijk maken van een woning op het perceel zou derhalve in strijd zijn met dit beleid. Daarnaast maakt het perceel deel uit van een bosgebied dat is gelegen in de Ecologische Hoofdstructuur. Het beleid voor dit gebied is gericht op het instandhouden en versterken van de aanwezige natuurwaarden. Het mogelijk maken van een woning betekent een intensiever gebruik van het perceel hetgeen zich niet verdraagt met het beleid voor de Ecologische Hoofdstructuur. In hetgeen [appellant] heeft gesteld ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in dit geval niet in redelijkheid aan zijn beleidsuitgangspunten heeft kunnen vasthouden. De oorspronkelijke functie van het perceel begin vorige eeuw, wat daar ook van zij, doet hier niet aan af. Voorts heeft de raad ter zitting onweersproken gesteld dat in het gebied rond het perceel geen gemeentelijke verkaveling heeft plaatsgevonden met het doel om hier woningen te realiseren. Het betoog faalt.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van staat.
w.g. Helder w.g. Ouwehand
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 april 2014
224.