201310103/1/R6.
Datum uitspraak: 30 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen (hierna: tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te [woonplaats], gemeente Goeree-Overflakkee,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Goeree-Overflakkee,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 5 september 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Hazersweg 23, Ouddorp" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 maart 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. R.M. Königel en mr. A.P. Cornelissen, advocaat te Middelharnis, en de raad van de gemeente Goeree-Overflakkee, vertegenwoordigd door ing. M.P. Hoogmoed, werkzaam bij de gemeente, en G. van Loenen, zijn verschenen. Tevens is [belanghebbende], bijgestaan door [gemachtigde], gehoord.
Overwegingen
Het plan
1. Het plan voorziet in het realiseren van 26 woningen op voormalige agrarische gronden aan het Smalle Einde en de Spaanseweg te Ouddorp, behorende tot een agrarisch bedrijf dat op het perceel Hazersweg 23 is gevestigd en zal worden verplaatst.
Toetsingskader
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Actuele regionale behoefte
3. [appellant] betoogt dat in de plantoelichting niet is beschreven dat met de woningen die het plan mogelijk maakt wordt voorzien in een actuele regionale behoefte als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, onder a, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). Tevens voert hij aan dat zich daarom strijd voordoet met de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland. Hij betoogt dat er geen behoefte is aan de woningen en vooral niet aan vrijstaande woningen, terwijl het plan de realisatie van vrijstaande woningen mogelijk maakt. In dit verband brengt hij naar voren dat de realisatie van woningen op de nabij gelegen woningbouwlocaties "Welgelegen" en "Oosterpark" vertraging heeft opgelopen en dat veel woningen te koop staan, waaronder veel vrijstaande woningen. Voorts voorzien deze locaties tezamen met de woningbouwprojecten "Gebouw C" en "Havenzicht" reeds in 192 woningen en dat is meer dan de 160 woningen waar volgens het in de plantoelichting genoemde onderzoek "Breed woningmarktonderzoek" van Companen van 14 april 2010 (hierna: woningmarktonderzoek) behoefte aan bestaat, aldus [appellant]. Tevens voert hij aan dat het woningmarktonderzoek ouder is dan twee jaar zodat de raad het niet aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen.
3.1. Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bro wordt in de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte.
Ingevolge dat artikel, onder i, wordt onder stedelijke ontwikkeling verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Verordening Ruimte voorziet een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een nieuwe ontwikkeling met wonen, bedrijven, zelfstandige kantoren, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen in een aantoonbare behoefte en is een bestemmingsplan gebaseerd op een regionale visie op het programma ter zake of is tenminste regionaal afgestemd. De toelichting van het bestemmingsplan bevat hiervoor een verantwoording.
3.2. De in het plan mogelijk gemaakte woningbouw kan worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling, zodat ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro met het oog op zorgvuldig ruimtegebruik in de plantoelichting inzichtelijk moet zijn gemaakt dat deze ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Tevens doet zich een nieuwe ontwikkeling met wonen voor als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Verordening, zodat ingevolge die bepaling de plantoelichting een verantwoording moet bevatten voor een aantoonbare behoefte en het plan moet zijn gebaseerd op een regionale visie op het programma ter zake of tenminste regionaal is afgestemd.
3.3. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich vanwege de enkele omstandigheid dat het woningmarktonderzoek in 2010 is verricht niet in redelijkheid daarop heeft kunnen baseren. Dat thans veel woningen te koop staan, betekent op zichzelf niet dat er geen behoefte is aan woningen, zodat er ook in zoverre geen aanleiding is voor die conclusie.
3.4. In de plantoelichting staat dat het aantal huishoudens in Ouddorp met 190 zal toenemen. De plantoelichting verwijst in dit verband naar het woningmarktonderzoek, dat in opdracht van het gemeentebestuur van de voormalige gemeente Goedereede is verricht. Daaruit volgt dat het aantal huishoudens in Ouddorp met ongeveer 90 toeneemt. Omdat Ouddorp populair is bij inwoners uit andere kernen uit de voormalige gemeente Goedereede, zal voorts een toename plaatsvinden van 190 huishoudens, zo staat in het woningmarktonderzoek. De omstandigheid dat daarin ook staat dat in de voormalige gemeente Goedereede een behoefte bestaat aan 160 woningen, betekent niet dat zich geen toename kan voordoen van 190 huishoudens in Ouddorp. Voorts heeft de raad ter zitting toegelicht dat de door [appellant] genoemde projecten "Gebouw C" en "Havenzicht" een herbouw inhouden van zorgwoningen en dat in zoverre aldus geen toevoeging van woningen plaatsvindt. Daarnaast valt het plangebied, zoals ter zitting is vastgesteld, binnen de op de bij de Regionale Structuurvisie Goeree-Overflakkee van 2010 van de voormalige gemeenten Dirksland, Goedereede, Middelharnis en Oostflakkee behorende kaart aangewezen contour voor woningbouwlocaties. Het betoog van [appellant] geeft geen aanleiding voor de conclusie dat de raad zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat daarmee regionale afstemming heeft plaatsgehad. Voorts heeft de raad er in het verweerschrift op gewezen dat de in het plan voorziene vrijstaande woningen meer geschikt zijn voor senioren en dat deze woningen in zoverre niet te vergelijken zijn met de vrijstaande woningen op de woningbouwlocaties "Welgelegen" en "Oosterpark", waar [appellant] in dit verband naar heeft verwezen, nu deze zijn bedoeld voor gezinnen.
Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan voorziet in een actuele regionale behoefte als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bro en in een aantoonbare behoefte als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Verordening en dat het plan is gebaseerd op een regionale visie op het programma ter zake of tenminste regionaal is afgestemd. De Afdeling ziet in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd met deze artikelen is vastgesteld.
4. Gelet op het voorgaande behoeft het betoog van de raad dat artikel 8.69a van de Algemene wet bestuursrecht in de weg staat aan vernietiging van het besluit wegens strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, onder a, van het Bro en artikel 2, eerste lid, van de Verordening Ruimte geen bespreking.
Visie Zuidelijke Schil Ouddorp
5. [appellant] betoogt dat het plan in strijd is met de "Visie Zuidelijke Schil Ouddorp" (hierna: Visie), vastgesteld door de raad op 13 oktober 2011.
Hij voert daartoe aan dat de nieuwe woonbebouwing niet voldoet aan de in de Visie neergelegde eisen voor de entiteit "historische linten". Hij betoogt dat niet wordt voldaan aan de eis dat zoveel mogelijk aan de historische linten wordt gewoond, nu een groot deel van de voorziene woningen aan een binnenterrein is gesitueerd. Bovendien wordt niet voldaan aan de eis dat de woningen zijn gericht naar de openbare weg. Hij wijst er tevens op dat de rooilijnen van de aan de Spaanseweg voorziene woningen te dicht op de weg zijn geprojecteerd in relatie tot de bestaande woningen. [appellant] brengt voorts naar voren dat ingevolge de Visie een tweede woning achter een lintkavel moet worden gebouwd en moet worden ontsloten door middel van een afzonderlijke oprit, waar de in het plan voorziene aaneengebouwde en twee-aaneengebouwde woningen niet aan voldoen. Voorts sluiten de aaneengebouwde, gestapelde en twee-aaneengebouwde woningen niet aan bij het karakter en de korrelgrootte van de overige woningen in het dorp en doet zich ook daarom strijd met de Visie voor, aldus [appellant]. Evenmin voldoet het plan wat betreft deze woningen aan het vereiste in de Visie dat de bebouwing maximaal 1,5 bouwlaag met een kap omvat. Daarnaast wordt het bebouwingspercentage dat in de Visie is opgenomen overschreden en sluit het plan niet uit dat de afstand tussen de bebouwing minder dan 6 m is, zodat zich ook in zoverre strijd met de Visie voordoet, zo betoogt [appellant].
[appellant] voert verder aan dat wat betreft de eisen voor de entiteit "(voormalige) agrarische erven" evenmin aan de Visie wordt voldaan. Volgens [appellant] wordt niet voldaan aan het uitgangspunt dat het ensemble van een woning met een schuur en (bij)gebouwen het beeldbepalende karakter is. Evenmin wordt voldaan aan de eisen die in de Visie aan de maatvoering van de bijgebouwen worden gesteld. Daartoe voert [appellant] aan dat de rijwoningen die op het erf worden mogelijk gemaakt als bijgebouwen dienen te worden beschouwd, maar niet ondergeschikt zijn aan de massa en vorm van de historische schuur. Daarnaast betoogt [appellant] dat niet is gebleken dat overleg is gevoerd met de monumentencommissie, zodat zich ook in zoverre strijd voordoet met de Visie.
5.1. In de plantoelichting staat dat de Visie dient als afwegingskader bij de beoordeling van nieuwe plannen. In de Visie is onderscheid gemaakt tussen een aantal entiteiten die volgens de Visie in ruimtelijk en programmatisch opzicht van elkaar verschillen. Voor de entiteiten zijn toetsingscriteria opgesteld. Een deel van het plangebied, de gronden langs het Smalle Einde en de Spaanseweg, is volgens de Visie onderdeel van de entiteit historische linten. De percelen waar zich de woning en de historische schuur van het voormalige agrarische bedrijf bevinden, maken volgens de Visie deel uit van de entiteit (voormalige) agrarische erven.
5.2. De plandelen, waaraan de bestemming "Wonen" met de aanduiding "aaneengebouwd" en "twee-aaneen" is toegekend en waarop ingevolge artikel 7, lid 7.2.1, onder c, van de planregels woningen in de vorm van aaneengebouwd onderscheidenlijk twee-aaneengebouwd mogen worden verwezenlijkt, zijn niet gesitueerd aan het Smalle Einde en de Spaanseweg. De entiteit historische linten is daarom niet op deze bebouwing van toepassing.
Op het plandeel waaraan de bestemming "Wonen" met de aanduiding "gestapeld" is toegekend, mogen ingevolge lid 7.2.1, onder c, aaneengebouwde of gestapelde woningen worden gebouwd. Dit plandeel is gesitueerd ter plaatse van de historische schuur, op gronden waarop de entiteit (voormalige) agrarische erven van toepassing is en niet op gronden waarop de entiteit historische linten van toepassing is.
Het betoog dat het plan in strijd is met de eisen in de Visie voor de entiteit historische linten voor zover het de aaneengebouwde, twee-aaneengebouwde en gestapelde woningen betreft faalt daarom.
5.3. Aan de plandelen aan het Smalle Einde en de Spaanseweg is de bestemming "Wonen" met de aanduiding "vrijstaand" toegekend, waarop ingevolge lid 7.2.1, onder c, vrijstaande woningen mogen worden gebouwd. Deze woningen zijn op een afstand van 5 m van de weg geprojecteerd en daarom niet in strijd met de eis in de Visie voor de entiteit historische linten dat de voorgevelrooilijn op een afstand van minimaal 5 m en maximaal 15 m van de openbare weg is geprojecteerd.
5.4. Wat betreft de in de Visie neergelegde eisen voor de entiteit historische linten dat het maximale bebouwingspercentage van het perceel 35% is en dat in verband met het handhaven van de openheid tussen bebouwing de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens 3 m is en de minimale afstand tussen de bebouwing 6 m, overweegt de Afdeling het volgende.
5.4.1. lngevolge artikel 7, lid 7.2.1, onder d, sub 1, bedraagt het oppervlak van hoofdgebouwen voor vrijstaande woningen ten hoogste 125 m².
Ingevolge lid 7.2.2, onder a, liggen de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten minste 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan.
Ingevolge lid 7.2.2, onder b, bedraagt de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij vrijstaande woningen ten hoogste 50% van het zij- en achtererf met een maximum van 75 m².
5.4.2. In de Visie staat dat de ruimtelijke kwaliteit van de bestaande historische linten behouden dient te blijven en waar mogelijk versterkt dient te worden door het ontwikkelen van nieuwe kavels langs deze linten, waarbij wordt aangesloten op het karakter en de korrelgrootte van de bebouwing. Niet in geschil is dat het plan niet voldoet aan de eis in de Visie dat een perceel voor maximaal 35% mag worden bebouwd. Evenmin is in geschil dat het plan wat de bebouwing op 3 m achter de voorgevelrooilijn betreft niet voldoet aan de eis dat de minimale afstand van de bebouwing tot de perceelsgrens 3 m dient te bedragen en dat 6 m tussen de bebouwing dient te worden aangehouden.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 8 augustus 2012 in zaak nr. 201105349/1/A1) wijst artikel 2 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor), gelezen in samenhang met artikel 2.3, tweede lid, van het Bor categorieën van bouwwerken aan die vergunningvrij zijn ten aanzien van de activiteiten bouwen en gebruiken. Dat betekent dat het bestemmingsplan niet in de weg kan staan aan het bouwen van bouwwerken die aan de in artikel 2 van bijlage II gestelde eisen voldoen. De raad heeft zich gelet daarop terecht op het standpunt gesteld dat aan de eisen in de Visie over het bebouwingspercentage en de afstand van bebouwing tot de perceelsgrens en tussen bebouwing reeds niet kan worden voldaan omdat ingevolge artikel 2 van bijlage II zonder omgevingsvergunning bebouwing kan worden opgericht op een achtererfgebied tot een maximum van 50% en op een afstand van minder dan 3 m tot het naastgelegen perceel. Volgens de raad wordt echter met artikel 7, lid 7.2.1, onder d, sub 1, en lid 7.2.2, onder a en b, van de planregels recht gedaan aan het uitgangspunt in de Visie voor de entiteit historische linten dat bij het karakter en de korrelgrootte van de bebouwing wordt aangesloten. In het betoog van [appellant] ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dat standpunt heeft kunnen stellen.
5.5. Het plandeel ter plaatse van de woning en de historische schuur van het voormalige agrarische bedrijf bevindt zich op gronden waarop de entiteit (voormalige) agrarische erven van toepassing is. In de Visie staat wat deze entiteit betreft dat de ruimtelijke kwaliteiten van de (voormalige) agrarische erven zoveel mogelijk behouden dienen te blijven. Per erf zal in overleg met de monumentencommissie bepaald moeten worden welke gebouwen zullen worden ingepast en gehandhaafd, zo vervolgt de Visie. Het ensemble van een woning met een schuur en (bij)gebouwen is voorts het beeldbepalende karakter. Daarnaast staat in de Visie dat de bijgebouwen ondergeschikt dienen te zijn aan de woning (architectuur) en de massa (schuur).
5.5.1. In het verweerschrift is toegelicht dat de woning behouden blijft. Omdat de historische schuur in vervallen staat is, zal deze worden afgebroken en worden teruggebouwd. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat ten opzichte van de voorheen bestaande situatie de schuur iets verder van de woning zal worden gesitueerd en iets meer in de richting van het Smalle Einde, zodat de zijgevel van de woning en die van de historische schuur grotendeels op dezelfde lijn staan. De Afdeling ziet in het betoog van [appellant] geen aanleiding voor het oordeel dat daarmee niet wordt voldaan aan de eis in de Visie dat het beeldbepalende karakter van het erf, bestaande uit een ensemble van een woning met een schuur, als uitgangspunt dient te worden genomen. Voorts is ter zitting vastgesteld dat het plandeel ten noorden van de woning en de historische schuur, waaraan de bestemming "Wonen-2" is toegekend, een bestaande woning betreft, waarop de eisen van de entiteit (voormalige) agrarische erven niet van toepassing zijn. De woningen die ten noordoosten van de schuur worden mogelijk gemaakt op het plandeel waaraan de bestemming "Wonen" en de aanduiding "aaneengebouwd" zijn toegekend, zijn evenmin onderdeel van de entiteit (voormalige) agrarische erven, zodat deze geen bijgebouwen bij het ensemble van de woning en de historische schuur zijn als bedoeld in de Visie.
De raad heeft ter zitting toegelicht dat informeel vooroverleg heeft plaatsgevonden met een vertegenwoordiger van de monumentencommissie. De raad heeft er voorts op gewezen dat de historische schuur in vervallen staat is waardoor sloop en herbouw daarvan aangewezen is. De aanvraag om een omgevingsvergunning voor de sloop en herbouw van de schuur zal aan de monumentencommissie worden voorgelegd. De Afdeling ziet daarom in het betoog van [appellant] geen aanleiding voor het oordeel dat zich strijd voordoet met het in de Visie opgenomen uitgangspunt dat in overleg met de monumentencommissie bepaald moet worden welke gebouwen zullen worden ingepast en gehandhaafd.
Het betoog dat het plan in strijd is met de Visie, voor zover het de entiteit (voormalige) agrarische erven betreft, faalt.
Verkeersveiligheid
6. [appellant] betoogt dat de aan de Spaanseweg voorziene woningen te dicht op de weg zijn geprojecteerd. Dit is volgens hem uit een oogpunt van verkeersveiligheid niet aanvaardbaar.
6.1. De bedoelde woningen zijn op een afstand van 5 m van de weg geprojecteerd. Voorts geldt voor de Spaanseweg een snelheidsbeperking van 30 km/u. De raad heeft zich gelet daarop in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre geen negatieve gevolgen voor de verkeersveiligheid heeft.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Duursma
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 april 2014
378.