ECLI:NL:RVS:2014:159

Raad van State

Datum uitspraak
15 januari 2014
Publicatiedatum
22 januari 2014
Zaaknummer
201310038/1/R1 en 201310038/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Eugeria en verzoek om voorlopige voorziening

Op 15 januari 2014 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Eugeria" dat op 17 september 2013 door de raad van de gemeente Almelo is vastgesteld. Appellanten, wonend te Almelo, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 10 december 2013, waar de appellanten bijgestaan werden door mr. O.V. Wilkens en de raad vertegenwoordigd was door E.R. Jasper. Tijdens de zitting gaven partijen toestemming voor onmiddellijke uitspraak in de hoofdzaak.

De voorzitter heeft overwogen dat er geen beletsel is voor een onmiddellijke uitspraak en dat de raad beleidsvrijheid heeft bij de vaststelling van bestemmingsplannen. De appellanten betogen dat het plan een gebouw met een bouwhoogte van 12,1 meter mogelijk maakt, wat niet in overeenstemming zou zijn met de omgeving en de welstandsnota. De raad stelt echter dat de maximale bouwhoogte van 11 meter aanvaardbaar is en dat de bebouwing past in de omgeving.

De voorzitter concludeert dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in overeenstemming is met de bestaande bebouwing en dat de bezwaren van de appellanten niet opwegen tegen de belangen van de gemeente. De verzoeken om voorlopige voorziening worden afgewezen en de beroepen worden ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201310038/1/R1 en 201310038/2/R1.
Datum uitspraak: 15 januari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op de beroepen, in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Almelo,
2. [appellant sub 2], wonend te Almelo,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Almelo,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 17 september 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Eugeria" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 10 december 2013, waar [appellant sub 1] en [appellant sub 2], beiden bijgestaan door mr. O.V. Wilkens, werkzaam bij Stichting VvAA rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door E.R. Jasper, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Carint Reggeland, vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De voorzitter toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de voorzitter aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de voorzitter aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
3. Het plan voorziet in een planologische regeling voor de nieuwbouw van een bestaand woonzorgcomplex aan de Vriezenveenseweg 1 te Almelo.
4. De beroepen richten zich tegen de plandelen met de bestemming "Maatschappelijk" en de aanduidingen "bouwvlak" en "maximum bouwhoogte 11 m". [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het plan ten onrechte een gebouw met een bouwhoogte van 12,1 m mogelijk maakt, dat zich uitstrekt over de gehele lengte van het plandeel. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] voeren hiertoe aan dat een dergelijk gebouw niet past in de omgeving, waar sprake is van kleinschalige bouw. Volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] is dit bovendien niet in overeenstemming met de welstandsnota en niet stedenbouwkundig aanvaardbaar. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] voeren voorts aan dat het voorziene gebouw zal leiden tot een aantasting van hun uitzicht en privacy. Voorts zal het voorziene gebouw volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] leiden tot geluidsoverlast en schaduwwerking op hun percelen.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat op het plandeel een maximale bouwhoogte van 11 m geldt. Volgens de raad is dit een aanvaardbare bouwhoogte en past het gebouw in de omgeving. De raad stelt zich voorts op het standpunt dat het gebouw zich niet zal uitstrekken over de gehele lengte van het plandeel, maar dat vier losstaande gebouwen met twee tot vier bouwlagen zullen worden gebouwd met een doorkijk naar de voorziene tuin. Volgens de raad zijn in de directe omgeving gebouwen met een vergelijkbare hoogte aanwezig en zullen de voorziene gebouwen aansluiten op de reeds aanwezige bebouwing. De raad heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de voorziene gebouwen mogelijk zullen leiden tot enige hinder voor [appellant sub 1] en [appellant sub 2], maar dat dit niet zodanig zal zijn dat geen sprake meer is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
4.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a en b, van de planregels zijn de voor "Maatschappelijk" aangewezen gronden bestemd voor maatschappelijke dienstverlening en zorgwoningen.
Ingevolge lid 3.2.1 mogen binnen deze bestemming gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
a. hoofdgebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
b. de gezamenlijke oppervlakte van hoofdgebouwen bedraagt maximaal 5000 m²;
c. ter plaatse van de aanduiding "maximale bouwhoogte" bedraagt de bouwhoogte van een hoofdgebouw niet meer dan op de verbeelding is aangegeven.
Ingevolge artikel 7, lid 7.1, aanhef en onder a, kan het college van burgemeester en wethouders, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het bestemmingsplan voor afwijkingen ten aanzien van de in het bestemmingsplan gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages.
4.3. Vast staat dat het plan bij recht voorziet in een maximale bouwhoogte van 11 m. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen terecht dat indien toepassing wordt gegeven aan de afwijkingsbevoegdheid opgenomen in artikel 7, lid 7.1, aanhef en onder a, van de planregels deze bouwhoogte kan worden vergroot tot 12,1 m. De raad heeft voorts toegelicht dat de initiatiefnemer een concreet bouwplan heeft opgesteld waarin is voorzien in vier losstaande gebouwen met een doorkijk naar de tuin. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen terecht dat indien wordt uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden het plan voorziet in de oprichting van een gebouw dat zich uitstrekt over de gehele lengte van het plandeel.
4.4. Anders dan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de maximale planologische mogelijkheden van het plan in overeenstemming zijn met de reeds in de omgeving aanwezige bebouwing. De raad heeft hierbij van belang kunnen achten dat in de omgeving reeds gebouwen aanwezig zijn met een vergelijkbare of hogere bouwhoogte, waaronder de woning van [appellant sub 2]. Dat het plan het mogelijk maakt dat een gebouw over de gehele lengte van het plandeel wordt opgericht betekent, anders dan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] stellen, evenmin dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in de omgeving past.
Voor zover [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het concrete bouwplan van initiatiefnemer Carint Reggeland niet stedenbouwkundig aanvaardbaar is en dit in strijd is met de welstandsnota, kan dit betoog niet slagen, nu in deze procedure het concrete bouwplan niet ter beoordeling staat.
4.5. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen voorts terecht dat de voorziene bebouwing hoger kan worden dan de gebouwen die thans in het plangebied aanwezig zijn. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] stellen terecht dat als gevolg hiervan hun uitzicht en hun privacy worden aangetast. De raad heeft zich evenwel in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze aantasting niet zodanig is dat hij tot een andere afweging had moeten komen. De raad heeft hierbij van belang kunnen achten dat de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] op een afstand van ongeveer 39 m van de voorziene bebouwing staan en dat binnen deze afstand een weg met twee rijbanen en een rij grote bomen is gelegen. De raad heeft voorts van belang kunnen achten dat de woningen en de voorziene bebouwing zijn gelegen in een stedelijke omgeving waar een aanspraak op privacy en vrij uitzicht per definitie niet onbeperkt is.
4.6. De raad heeft voorts onderzoek laten verrichten naar de schaduwwerking van de voorziene bebouwing op de percelen in de omgeving. De resultaten hiervan zijn vastgelegd in het rapport 'Zonnestudie nieuwbouw woonzorgcentrum Eugeria' van 27 mei 2013, opgesteld door Jorissen Simonetti Architecten in opdracht van Carint Reggeland. In dit rapport wordt geconcludeerd dat alleen in de maanden december en januari in de ochtend sprake zal zijn van een toename van schaduw op de percelen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2]. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] stellen terecht dat dit rapport uitgaat van het concrete bouwplan van initiatiefnemer Carint Reggeland. Anders dan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen, bestaat evenwel, gezien de afstand tussen de woningen en het plandeel, geen aanleiding voor het oordeel dat indien zou worden uitgegaan van een gebouw over de gehele lengte van het plandeel, dit tot een wezenlijk andere conclusie omtrent schaduwwerking zou leiden. De raad heeft zich derhalve niet ten onrechte, onder verwijzing naar het rapport van 27 mei 2013, op het standpunt kunnen stellen dat de hinder die [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zullen ondervinden van extra schaduw op hun percelen beperkt is. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat hieraan geen doorslaggevend gewicht wordt toegekend.
4.7. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben voorts hun stelling dat het plan zal leiden tot geluidsoverlast niet gestaafd. De enkele stelling dat het gebouw mogelijk zal fungeren als geluidskast is hiertoe onvoldoende. Hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] aanvoeren, biedt derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het plan niet zal leiden tot geluidhinder. De raad heeft bovendien toegelicht dat het plan voorziet in een verplaatsing van de hoofdontsluiting van het woonzorgcentrum, waardoor het verkeer en de daarmee gepaard gaande hinder op de Vriezenveenseweg zal afnemen.
4.8. De beroepen zijn ongegrond.
5. Gelet hierop bestaat aanleiding de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen ongegrond;
II. wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Schaaf, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Schaaf
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2014
523.