ECLI:NL:RVS:2014:1585

Raad van State

Datum uitspraak
24 april 2014
Publicatiedatum
30 april 2014
Zaaknummer
201403293/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldigheid kandidatenlijst PVV voor Europese verkiezingen

Op 14 april 2014 heeft het centraal stembureau de kandidatenlijst van de Partij voor de Vrijheid (PVV) voor de verkiezingen van de leden van het Europees Parlement geldig verklaard. Hiertegen heeft een appellant, wonend te [woonplaats], beroep ingesteld. De zaak is behandeld op 23 april 2014, waarbij de appellant en vertegenwoordigers van het centraal stembureau, alsook de PVV, aanwezig waren. De appellant trok ter zitting zijn beroep in namens de vereniging LOT to.kg.

De Raad van State overweegt dat het centraal stembureau, op basis van de Kieswet, verplicht was de geregistreerde aanduiding van de PVV boven de kandidatenlijst te plaatsen. De appellant betoogde dat de PVV geen vereniging is en dat de kandidatenlijst om die reden ongeldig verklaard had moeten worden. Hij voerde ook aan dat de PVV een criminele organisatie zou zijn, wat de geldigheid van de kandidatenlijst zou ondermijnen.

De Raad van State stelt vast dat de registratie van de aanduiding in rechte onaantastbaar is en dat het centraal stembureau geen inhoudelijke beoordeling van de doelstellingen of activiteiten van politieke groeperingen mag maken. De wetgever heeft ervoor gekozen dat kandidatenlijsten door individuele kiezers worden ingediend, en niet door politieke partijen. De Raad concludeert dat het centraal stembureau terecht geen aanleiding heeft gezien om de kandidatenlijst ongeldig te verklaren of kandidaten te schrappen.

Het beroep van de appellant wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 24 april 2014.

Uitspraak

201403293/1/A2.
Datum uitspraak: 24 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het centraal stembureau voor de verkiezing van de leden van het Europees Parlement,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 14 april 2014 heeft het centraal stembureau de kandidatenlijst ‘PVV (Partij voor de Vrijheid)’ voor de verkiezing van de leden van het Europees Parlement geldig verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 april 2014, waar [appellant] en het centraal stembureau, vertegenwoordigd door mr. W.A.E. Brüheim, werkzaam bij de Kiesraad, en mr. M. Bakker, secretaris van de Kiesraad, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de Partij voor de Vrijheid, vertegenwoordigd door mr. P. Katz, advocaat te Amsterdam, gehoord.
Overwegingen
1. Ter zitting heeft [appellant] het door hem namens de vereniging LOT to.kg ingestelde beroep ingetrokken.
2. Ingevolge artikel G 1, zevende lid, van de Kieswet schrapt het centraal stembureau de aanduiding in het register en doet hiervan mededeling in de Staatscourant, wanneer:
a. de politieke groepering heeft opgehouden te bestaan;
b. de politieke groepering een verzoek daartoe heeft gedaan;
c. de politieke groepering als vereniging bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak verboden is verklaard en deswege is ontbonden;
d. voor de laatstgehouden verkiezing van de leden van de Tweede Kamer geen geldige kandidatenlijst is ingeleverd.
Ingevolge artikel I 5 is voor een kieskring de lijst ongeldig:
a. die niet op de dag van kandidaatstelling tussen negen en zeventien uur bij het centraal stembureau is ingeleverd;
b. waarbij, indien ten behoeve van de lijst een waarborgsom moet worden betaald, niet gevoegd is het bewijs dat deze betaling is verricht;
c. waarbij, indien bij de lijst verklaringen van ondersteuning moeten worden overgelegd, niet ten minste het aantal geldige verklaringen voor deze kieskring, genoemd in artikel H 4, eerste lid, is overgelegd;
d. die niet voldoet aan het bij ministeriële regeling vastgestelde model;
e. die niet persoonlijk is ingeleverd door een kiezer, bevoegd tot deelneming aan de verkiezing;
f. waarbij de inleveraar zich niet heeft geïdentificeerd met een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht;
g. waarop door toepassing van artikel I 6 alle kandidaten zijn geschrapt.
Ingevolge artikel I 6, eerste lid, schrapt het centraal stembureau, inde volgorde in dit lid aangewezen, van de lijst voor een kieskring de naam van de kandidaat:
a. die niet is vermeld overeenkomstig het bepaalde krachtens artikel H 8;
b. van wie niet is overgelegd de verklaring dat hij instemt met zijn kandidaatstelling op de lijst voor deze kieskring;
c. wiens woonplaats buiten het Europese deel van Nederland is gelegen, indien de aanwijzing van een gemachtigde ontbreekt;
d. die tijdens de zittingsperiode van het orgaan waarvoor de verkiezing zal plaatshebben, niet de voor het zitting nemen in dat orgaan vereiste leeftijd bereikt;
e. die bij een verkiezing van de leden van provinciale staten of van de gemeenteraad geen ingezetene is van de provincie, onderscheidenlijk de gemeente, en ten aanzien van wie de verklaring dat hij voornemens is zich bij benoeming te vestigen in de provincie, onderscheidenlijk gemeente, ontbreekt;
f. die heeft verklaard dat hij voornemens is zich bij benoeming te vestigen in de provincie, onderscheidenlijk gemeente, en ten aanzien van wie blijkt dat hij tevens een zodanige verklaring heeft afgelegd voor de verkiezing van de leden van de staten van een andere provincie, onderscheidenlijk van de raad van een andere gemeente;
g. die voorkomt op meer dan één van de lijsten die voor deze kieskring zijn ingeleverd;
h. van wie een uittreksel uit het register van overlijden dan wel een afschrift van de akte van overlijden is overgelegd;
i. die op de lijst voorkomt na het ten hoogste toegelaten aantal.
Ingevolge het tweede lid schrapt het centraal stembureau, in de volgorde in dit lid aangewezen, de aanduiding van een politieke groepering van de lijst voor een kieskring, indien:
a. een daarop betrekking hebbende verklaring als bedoeld in het tweede of derde lid van artikel H 3 ontbreekt;
b. de aanduiding geplaatst is boven meer dan één van de voor dezelfde kieskring ingeleverde lijsten.
Ingevolge het derde lid brengt het centraal stembureau, indien de aanduiding van een politieke groepering niet in overeenstemming is met die waaronder zij is geregistreerd, deze ambtshalve daarmee in overeenstemming.
Ingevolge artikel Y 2 worden de leden van het Europees Parlement, voor zover afdeling V niet anders bepaalt, gekozen met overeenkomstige toepassing van de bij of krachtens afdeling II gestelde bepalingen inzake de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, met inachtneming van de Akte.
3. [appellant] betoogt dat het centraal stembureau ten onrechte de kandidatenlijst ‘PVV (Partij voor de Vrijheid)’ geldig heeft verklaard en de kandidaten op die lijst niet heeft geschrapt. Daartoe voert hij - samengevat weergegeven - aan dat de Partij voor de Vrijheid geen vereniging is en om die reden geen aanduiding boven een kandidatenlijst mag plaatsen, zodat frauduleus is gehandeld door de kandidaten. Voorts voert hij aan dat er vermoedens zijn dat de Partij voor de Vrijheid een criminele organisatie is, die vanuit het Europees Parlement misdrijven zal faciliteren.
3.1. De registratie van de aanduiding is in rechte onaantastbaar, zodat het centraal stembureau, gelet op artikel I 6, tweede lid, van de Kieswet die aanduiding moest plaatsen boven de lijst.
3.2. In de geschiedenis van de totstandkoming van de algemene herziening van de Kieswet in 1989 (Kamerstukken II 1987/88, 20 264, nr. 3, blz. 27 en Kamerstukken II 1987/88, 20 264, nr. 8, blz. 25-27) is met betrekking tot de kandidatenlijsten het volgende vermeld:
"Het moet echter ook niet zo zijn dat, naast de mogelijkheid van rechterlijke toetsing, een inhoudelijke beoordeling van doelstellingen of activiteiten van politieke groeperingen door de centrale stembureaus dient plaats te vinden. Dit zou principieel onjuist zijn. Men dient de administratie niet te belasten met een dergelijke taak, die aan de rechter dient te worden voorbehouden.
Zoals eerder is uiteengezet, gaat de regeling van de kandidaatstelling ervan uit, dat kandidatenlijsten worden ingediend door kiezers en niet door politieke partijen. Derhalve zal zelfs een rechterlijk verbod of een ontbinding van een politieke groepering niet kunnen verhinderen, dat individuele leden van die groepering gezamenlijk een kandidatenlijst indienen die niet van de naam van de verboden groepering is voorzien.
Deze consequentie is in ons systeem van open kandidaatstelling onontkoombaar.
Ook indien een wettelijke regeling van politieke partijen zou worden ingevoerd, zou dit systeem van open kandidaatstelling bezwaarlijk kunnen worden verlaten. Zouden immers personen die zich niet bij een van de 'erkende' politieke partijen willen aansluiten, worden uitgesloten van de kandidaatstelling, dan zou dit op gespannen voet staan met de Grondwet, die slechts individuele uitsluiting van het (actief en passief) kiesrecht kent bij rechterlijke uitspraak en op zeer beperkte gronden (artt. 54 en 56 van de Grondwet)."
"In de systematiek van de Kieswet wordt op de grondslag van de grondwettelijke bepalingen inzake het passief kiesrecht uitgegaan van de indiening van kandidatenlijsten door individuele kiezers. [...] De Kieswet houdt met deze belangrijke rol van de politieke partijen rekening onder handhaving van het uitgangspunt van kandidaatstelling door individuele kiezers. Zij doet dit door de mogelijkheid te scheppen dat politieke partijen een aanduiding van hun naam laten registreren en erin te voorzien dat een geregistreerde aanduiding geplaatst kan worden boven een - door individuele kiezers ingediende - kandidatenlijst.
Met genoegen heb ik geconstateerd dat de verschillende fracties die aan dit punt aandacht besteedden, hun instemming ermee betuigden dat de inhoudelijke toetsing van de doelstellingen van politieke partijen aan de rechter voorbehouden moet zijn en niet moet geschieden door de centrale stembureaus in het kader van de registratieprocedure of door de hoofdstembureaus bij de beoordeling van de kandidatenlijsten. Met de inmiddels ook door de Eerste Kamer aanvaarde en in werking getreden wijziging van de bepalingen in het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Strafrecht over verboden rechtspersonen zijn de mogelijkheden voor een rechterlijk optreden op dit punt verbeterd.
Zoals ook bij de behandeling van het wetsvoorstel inzake verboden rechtspersonen tot uitdrukking kwam, kan het indienen van een kandidatenlijst door individuele kiezers die behoorden tot de leden van een verboden rechtspersoon, niet beschouwd worden als de voortzetting van de werkzaamheden van die rechtspersoon. Die kandidaatstelling levert dus geen strafbaar feit op. Het treffen van een regeling om een dergelijke kandidaatstelling te verhinderen zou in strijd komen met de waarborging van het passief kiesrecht in de Grondwet. Dat recht kan alleen beperkt worden langs de weg van uitsluiting van het kiesrecht door de rechter (…)."
3.3. In de geschiedenis van de totstandkoming van de algemene herziening van de Kieswet in 1989 is onder meer vermeld dat de administratie, in dit geval het centraal stembureau, niet belast dient te worden met een inhoudelijke beoordeling van doelstellingen of activiteiten van politieke groeperingen, maar dat deze taak aan de rechter dient te worden voorbehouden. Voorts blijkt uit deze geschiedenis dat de wetgever er uitdrukkelijk voor heeft gekozen dat kandidatenlijsten worden ingediend door individuele kiezers en niet door politieke partijen. Hieruit vloeit voort dat de wetgever heeft beoogd de rechtmatigheidstoets van de statuten, doelstellingen en werkzaamheden van politieke partijen in handen te leggen van de burgerlijke en strafrechter en aan het centraal stembureau slechts op te dragen de door kiezers ingediende kandidatenlijsten, die al dan niet zijn voorzien van een aanduiding van een politieke partij, te toetsen aan limitatief in de Kieswet opgesomde formele vereisten, waarvan de betekenis op voorhand duidelijk is. Het centraal stembureau heeft, gelet op het voorgaande, terecht niet de rechtmatigheid van de Partij voor de Vrijheid, haar statuten, doelstellingen of activiteiten betrokken bij de toetsing van de geldigheid van de kandidatenlijsten.
Het centraal stembureau heeft voorts terecht geen aanleiding gezien om, gelet op de limitatief in de artikelen I 5 en I 6 van de Kieswet opgesomde formele vereisten, kandidaten van de lijst ‘PVV (Partij voor de Vrijheid)’ te schrappen of deze lijst ongeldig te verklaren. Voor zover [appellant] heeft betoogd dat het centraal stembureau de aanduiding in het register had moeten schrappen als bedoeld in artikel G 1, zevende lid, van de Kieswet, heeft het daarvoor, gelet op de in die bepaling limitatief opgesomde formele vereisten, terecht evenmin aanleiding gezien.
3.4. Het betoog faalt.
4. Het beroep van [appellant] is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep van [appellant] ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Poot
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2014
362-705.