201307987/1/A1.
Datum uitspraak: 30 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Bewonersvereniging "Op 't Heerbeeck", gevestigd te Best,
appellante,
tegen de tussenuitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch van 25 april 2013 en de uitspraak van 18 juli 2013 in zaak nr. 13/113 in het geding tussen:
de Bewonersvereniging
en
het college van burgemeester en wethouders van Best.
Procesverloop
Bij besluit van 16 juli 2012 heeft het college aan Stichting Woonmaatschappij Domein (thans: Woonstichting 'thuis) een omgevingsvergunning verleend voor het vestigen van een hospice, bekend onder de naam Bijna Thuis Huis Best op het perceel Nazarethstraat 34 te Best.
Bij besluit van 18 december 2012 heeft het college het door de Bewonersvereniging daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 16 juli 2012 onder aanvulling van de motivering in stand gelaten.
Bij tussenuitspraak van 25 april 2013 heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om de door de rechtbank geconstateerde gebreken in dat besluit te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij brief van 7 mei 2013 heeft het college de rechtbank bericht dat het de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken heeft hersteld.
Bij uitspraak van 18 juli 2013 heeft de rechtbank het door de Bewonersvereniging tegen het besluit van 18 december 2012 ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 6 augustus 2013 heeft het college opnieuw op het bezwaar van de Bewonersvereniging beslist, het bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 16 juli 2012 onder aanvulling van de motivering in stand gelaten.
Tegen de voormelde uitspraken heeft de Bewonersvereniging hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben Woonstichting 'thuis en Stichting Bijna Thuis Huis Best e.o., een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 maart 2014, waar de Bewonersvereniging, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door B. van der Vleuten, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting Woonstichting 'thuis en Stichting Bijna Thuis Huis Best e.o., vertegenwoordigd door [gemachtigde], en bijgestaan door mr. A.P. van Knippenbergh, advocaat te Best, gehoord.
Overwegingen
1. Met het bouwplan wordt het vestigen van een hospice in een woning die onderdeel uitmaakt van het wooncomplex "Op ’t Heerbeeck" mogelijk gemaakt. Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Centrum". Om het bouwplan niettemin mogelijk te maken heeft het college met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning verleend.
2. De Bewonersvereniging betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college, gelet op de belangen van de bewoners, de gevraagde omgevingsvergunning niet in redelijkheid heeft kunnen verlenen. Daartoe voert zij aan dat het bouwplan leidt tot aantasting van de woonomgeving en het woongenot van de bewoners omdat zij voortdurend worden geconfronteerd met een situatie van verdriet en ingetogenheid. Bovendien is het aannemelijk dat er buiten gesprekken zullen plaatsvinden tussen bezoekers van de gast van de hospice waarvan zij overlast ondervinden. Het plaatsen van een deur tussen de slaapkamer en de woonkamer kan dat niet voorkomen, aldus de Bewonersvereniging.
2.1. Weliswaar zal ten gevolge van het realiseren van het bouwplan mogelijk een zekere aantasting en verandering van de woonomgeving en het woongenot ontstaan, maar in hetgeen de Bewonersvereniging heeft aangevoerd, wordt geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat de aantasting van dien aard is dat de rechtbank daarin aanleiding had moeten zien voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. Daarbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat met de mogelijke aantasting rekening is gehouden door het vestigen van de hospice aan het einde van de gang waar een eigen ingang wordt gecreëerd, zodat geen vermenging plaatsvindt met de overige bewoners van het wooncomplex. Voorts heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat er maatregelen, waaronder het afsluiten van de woonkamer en het stellen van huisregels, zijn getroffen om de te verwachte overlast te beperken. Dat het afsluiten van de woonkamer, als gesteld, onvoldoende is om te voorkomen dat er buiten gesprekken zullen plaatsvinden, leidt niet tot een ander oordeel. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat voor zover dat het geval zal zijn er huisregels zijn gesteld ter voorkoming van overlast.
Het betoog faalt.
3. De Bewonersvereniging betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar alternatieve locaties. Daartoe voert zij aan dat zij twee alternatieve locaties heeft aangedragen voor het bouwplan, maar dat die alternatieven niet door het college zijn onderzocht. In dit verband voert zij verder aan dat de huidige locatie voor het bouwplan niet voldoet aan de kenmerken van een hospice, zodat het niet geschikt is.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 6 februari 2013 in zaak nr. 201206653/1/A1), dient het college te beslissen op de aanvraag zoals die is ingediend. Indien een project op zichzelf voor het college aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, heeft de Bewonersvereniging niet aannemelijk gemaakt dat die situatie zich hier voordoet en heeft het college voldoende gemotiveerd waarom het in dit geval heeft besloten op de aanvraag zoals het is ingediend. In hetgeen de Bewonersvereniging in hoger beroep heeft gesteld, wordt geen aanleiding voor een ander oordeel gevonden. Het enkele feit dat de huidige locatie niet voldoet aan de kenmerken van een hospice, wat daar ook van zij, maakt niet dat het college niet op basis van de aanvraag zou mogen beslissen, omdat daarmee niet aannemelijk is gemaakt dat op voorhand duidelijk is dat door de verwezenlijking van alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt. Ten aanzien van de aangedragen alternatieve locaties overweegt de Afdeling dat ter zitting is toegelicht dat die alternatieven financieel niet haalbaar zijn.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond.
5. Bij besluit van 6 augustus 2013 heeft het college opnieuw op het door de Bewonersvereniging tegen het besluit van 16 juli 2012 gemaakte bezwaar beslist, deze gegrond verklaard en het besluit van 16 juli 2012 onder aanvulling van de motivering daarvan in stand gelaten. Voorts is aan het besluit de eis verbonden dat er drie parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd conform de tekening van 14 mei 2013. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.
6. De Bewonersvereniging betoogt dat het college niet in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen omdat er geen parkeerplaatsen kunnen worden aangelegd. Daardoor kan er volgens de Bewonersvereniging niet aan de parkeerbehoefte ten gevolge van het bouwplan worden voorzien. Daartoe voert zij aan dat het aanleggen van drie parkeerplaatsen niet mogelijk is omdat daarmee de groenvoorziening wordt aangetast. Voorts leidt het aanleggen van de parkeerplaatsen tot een inbreuk op het woongenot van de bewoners, aldus de Bewonersvereniging.
6.1. Vaststaat dat indien de drie parkeerplaatsen worden aangelegd het bouwplan voorziet in voldoende parkeerruimte om in de parkeerbehoefte als gevolg van het bouwplan te voorzien. Anders dan de Bewonersvereniging betoogt, bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat de parkeerplaatsen niet kunnen worden aangelegd. Voor zover de groenvoorziening met de aanleg wordt aangetast, overweegt de Afdeling dat niet aannemelijk is geworden dat de aantasting van dien aard is dat het de aanleg van de parkeerplaatsen in de weg staat. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat, zoals ter zitting is gebleken, met de aanleg van de parkeerplaatsen een beperkt deel van het aanwezige gras wordt vervangen en dat de heg wordt verplaatst. Over de gestelde inbreuk op het woongenot van de bewoners van het complex overweegt de Afdeling eveneens dat niet aannemelijk is geworden dat de aantasting van dien aard is dat het de aanleg van de parkeerplaatsen in de weg staat. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de parkeerplaatsen ter hoogte van de hospice worden aangelegd en dat de parkeerplaatsen worden afgeschermd door een heg zodat de gevolgen daarvan voor de bewoners worden beperkt.
Onder deze omstandigheden bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen.
Het betoog faalt.
7. Het beroep tegen het besluit van 6 augustus 2013 is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep ongegrond;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Best van 6 augustus 2013 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van staat.
w.g. Michiels w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 april 2014
374-712.