201308217/1/R4.
Datum uitspraak: 30 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp,
en
het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 juli 2013 heeft het college het wijzigingsplan "Emmastraat Pijnacker" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 februari 2014, waar het college, vertegenwoordigd door R. Broekhuijzen, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend.
De Afdeling heeft de zaak op een tweede zitting behandeld op 17 maart 2014, waar [appellante] en het college, vertegenwoordigd door R. Broekhuijzen, voornoemd, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellante] kan zich niet verenigen met het bouwvlak dat is toegekend aan de ten westen van haar woning gelegen gronden. Zij betoogt dat vanwege de situering van het bouwvlak en de in het plan opgenomen bouwmaten de ter plaatse te realiseren woningen zullen leiden tot schaduwhinder en beperking van het uitzicht. Zij vreest dat hierdoor de waarde van haar woning drastisch zal dalen.
2. Het college stelt dat het stratenpatroon binnen het plangebied zodanig is gekozen dat deze beter aansluit op de omliggende woonbebouwing. In het bijzonder acht het college een lange wand met woningen, waarvan in de oude situatie sprake was, ongewenst. Het verlies aan daglichttoetreding dat na de bouw van de nieuwe woningen optreedt in de tuin van [appellante] acht het college niet onaanvaardbaar, nu de schaduwwerking midden op de dag in de zomerperiode beperkt zal zijn. Het college heeft ter onderbouwing hiervan bezonningsdiagrammen laten opstellen.
3. Blijkens de verbeelding bedraagt de afstand tussen het bouwvlak voor de nieuw te bouwen woningen en de achtergevel van de woning van [appellante] ongeveer 12 m. De maximum goothoogte bedraagt 6 m en de maximum bouwhoogte bedraagt 10 m.
Vast staat dat in de voorheen aanwezige situatie de dichtstbij gelegen woning ten westen van de woning van [appellante] op een afstand van minstens 27 m van de achtergevel van haar woning stond. Deze woning bestond uit één bouwlaag met kap en had een nokhoogte van 6 m.
Het college heeft zonnediagrammen laten opstellen voor een aantal verschillende data en tijdstippen, zowel voor de voorheen aanwezige situatie als voor de situatie die het plan mogelijk maakt. Uit de bezonningsdiagrammen volgt dat op 21 maart en 21 september in de namiddag de schaduwhinder in de gehele tuin toeneemt ten opzichte van de oude situatie en op 21 juni in de namiddag de schaduwhinder toeneemt in een gedeelte van de tuin.
4. Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan "Kern Pijnacker Zuid/Zuid-Oost" mag de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Dat - naar in beroep niet is bestreden - aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van het college onverlet om in de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd.
Weliswaar zal [appellante] schaduwhinder ondervinden van de nieuw te bouwen woningen en zal de bouwmassa ook dichter op haar perceel komen te staan dan voorheen en daarmee leiden tot een aantasting van haar uitzicht, maar gelet op de overgelegde bezonningsdiagrammen en de omstandigheid dat het een stedelijke omgeving betreft, waarin een afstand van 12 m tot omliggende bebouwing niet ongebruikelijk is, acht de Afdeling de gevolgen niet zodanig dat het college niet in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang bij versterking van de stedenbouwkundige structuur ter plaatse dan aan het belang van [appellante] bij behoud van de voorheen aanwezige situatie.
Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellante] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat het college bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan. Dat laat onverlet dat de mogelijkheid bestaat om op grond van artikel 6.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening een aanvraag in te dienen om toekenning van een tegemoetkoming in eventuele schade die wordt geleden als gevolg van het wijzigingsplan.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Steenbergen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Van Steenbergen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 april 2014
528-745.