201307899/1/V6.
Datum uitspraak: 30 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Tilburg,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 1 juli 2013 in zaak nr. 13/208 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van de gemeente Tilburg.
Procesverloop
Bij besluit van 14 december 2011 heeft de burgemeester geweigerd de verklaring van [appellant], waarin hij verklaart de Nederlandse nationaliteit te willen verkrijgen op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN), te bevestigen.
Bij besluit van 20 november 2012 heeft de burgemeester het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 juli 2013 heeft de rechtbank het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 april 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. E.M.A. Leijser, advocaat te Tilburg, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. A.P.A. Schutter, werkzaam bij de gemeente Tilburg, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e, van de RWN, voor zover thans van belang, verkrijgt de meerderjarige vreemdeling, die sedert het bereiken van de leeftijd van vier jaar toelating en hoofdverblijf heeft in het Europese deel van Nederland, na het afleggen van een daartoe strekkende schriftelijke verklaring door een bevestiging als bedoeld in het derde lid, het Nederlanderschap.
Ingevolge het derde lid beoordeelt de autoriteit die de verklaring in ontvangst neemt aan de hand van de haar overgelegde stukken de gronden waarop de verklaring berust. Indien aan de vereisten is voldaan, bevestigt zij schriftelijk de verkrijging van het Nederlanderschap.
Volgens artikel 6, eerste lid, van het Besluit verkrijging en verlies van het Nederlanderschap (hierna: het Besluit), voor zover thans van belang, verstrekt de optant bij het afleggen van een optieverklaring betreffende zichzelf, voorzoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot:
a. geslachtsnaam en voornaam of voornamen, onderscheidenlijk naam of namen;
b. geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland;
[…]
e. nationaliteit of nationaliteiten;
[…].
Ingevolge het vijfde lid kan de autoriteit die de optieverklaring in ontvangst neemt, verlangen dat de optant de juistheid van de verstrekte gegevens bewijst door middel van zo nodig gelegaliseerde en eventueel inhoudelijk geverifieerde documenten. Hij kan tevens verlangen dat die aanvullende gegevens worden verstrekt indien dit naar zijn oordeel nodig is voor de beoordeling van het geval.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, toetst de burgemeester, nadat hij de optieverklaring in behandeling heeft genomen, aan de gegevens die in de gemeentelijke basisadministratie (thans: basisregistratie personen (BRP); hierna: de GBA) zijn opgenomen.
2. De burgemeester heeft geweigerd de optieverklaring van [appellant] te bevestigen omdat hij de identiteit en nationaliteit van [appellant] niet heeft kunnen vaststellen en [appellant] onvoldoende heeft ondernomen om zijn identiteit en nationaliteit met bewijsstukken aan te tonen.
3. [appellant] heeft bij brief van 2 april 2014 de Afdeling verzocht om de behandeling van het hoger beroep aan te houden, zodat hij de gelegenheid heeft de benodigde documenten te verkrijgen, welke dan alsnog bij de beoordeling van het hoger beroep kunnen worden betrokken.
De Afdeling ziet geen aanleiding dit verzoek te honoreren. Het verzoek ziet op het inbrengen van documenten die naar hun aard van wezenlijk belang zijn voor de besluitvorming en daarom ook in de fase van de bestuurlijke besluitvorming moeten worden overgelegd. [appellant] is reeds in een brief van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg van 25 februari 2009 en vervolgens bij besluit van de burgemeester van 14 december 2011 uitdrukkelijk gewezen op de mogelijkheid om zich te wenden tot de bevoegde instantie in Frankrijk om zijn geboorteakte in overeenstemming met de werkelijkheid te laten brengen. Dat [appellant] eerst na afloop van de fase van bestuurlijke besluitvorming heeft besloten alsnog de aangereikte mogelijkheid te beproeven, komt voor zijn rekening.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de burgemeester op goede gronden heeft vastgesteld dat zijn identiteit niet is komen vast te staan en dat hij onvoldoende heeft ondernomen om zijn identiteit met bewijsstukken aan te tonen. [appellant] stelt dat reeds omdat hij decennialang in Nederland woont en gebruik maakt van de gegevens zoals deze zijn opgenomen in de GBA, welke volgens hem juist zijn, aan de hand van deze gegevens zijn identiteit had moeten worden vastgesteld. Voorts wijst hij erop dat hij een advocaat in Frankrijk heeft ingeschakeld om de geboorteakte in overeenstemming te laten brengen met de werkelijkheid. Ter zitting bij de Afdeling heeft [appellant] verder aangevoerd dat hij telefonisch contact heeft gehad met deze advocaat en dat hij meer documenten moet overleggen om de geboorteakte te laten wijzigen.
4.1. Uit artikel 6, vijfde lid, van het Besluit volgt dat de burgemeester bevoegd is op de daartoe geëigende wijze van de optant bewijs te verlangen van de juistheid van de verstrekte gegevens. De door de optant verstrekte gegevens moet de burgemeester ingevolge artikel 9, eerste lid, van het Besluit toetsen aan de gegevens die in de GBA zijn opgenomen.
4.2. In hoger beroep is niet in geschil dat [appellant] sedert de leeftijd van vier jaar onafgebroken toelating en hoofdverblijf heeft in Nederland. Evenmin in geschil is dat [appellant] in de GBA geregistreerd staat als [voornaam] [appellant], geboren op [geboortedatum] te [plaats], Frankrijk, en dat hij het kind is van [voornaam] [appellant], geboren op [geboortedatum]. In de GBA staat dat de nationaliteit van [appellant] onbekend is. Voorts staat vast dat de op 26 januari 2009 aan de burgemeester overgelegde geboorteakte van [appellant] vermeldt dat hij de [geslachtsnaam] heeft en op [geboortedatum] is geboren. Volgens deze geboorteakte is hij het wettig kind uit het huwelijk tussen [persoon], geboren op [geboortedatum], en [voornaam] [appellant], geboren op [geboortedatum].
Naar aanleiding van de ontdekte verschillen tussen de geboorteakte en de gegevens in de GBA heeft op 30 januari 2009 met [appellant] en enkele van zijn familieleden een informatief gesprek plaatsgevonden. Tijdens dit gesprek zijn kopieën van identiteitsbewijzen van de beweerdelijke moeder, met de naam [voornaam] [appellant], geboren op [geboortedatum] en van de beweerdelijke tante, met de [naam] e/v [appellant], geboren op [geboortdatum], overgelegd.
4.3. Gelet op hetgeen onder 4.1 en 4.2 is overwogen, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellant] niet heeft aangetoond dat de in de GBA geregistreerde gegevens juist zijn of dat de gegevens zoals deze zijn vermeld in de geboorteakte op hem betrekking hebben, zodat de identiteit van [appellant] niet is komen vast te staan. Dat [appellant] reeds decennialang van de identiteitsgegevens van de GBA gebruik heeft gemaakt, maakt niet dat de burgemeester van de juistheid van die gegevens had moeten uitgaan, nu dit de verschillen tussen de gegevens in de GBA en de geboorteakte onverlet laat. Voorts heeft [appellant] niet aangetoond dat hij al het mogelijke heeft gedaan om aan de voor vaststelling van zijn identiteit benodigde geboortegegevens te komen. De niet met stukken onderbouwde stelling van [appellant] dat hij pogingen heeft ondernomen om zijn geboorteakte in overeenstemming te laten brengen met de werkelijkheid is daartoe onvoldoende.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat zijn nationaliteit niet kan worden vastgesteld. Hij stelt dat reeds eerder is vastgesteld dat hij de Joegoslavische nationaliteit heeft gehad, omdat hij in het verleden met de Joegoslavische nationaliteit stond ingeschreven in de GBA. De burgemeester had op grond hiervan de Bosnische nationaliteit moeten aannemen, aldus [appellant]. Voorts betoogt [appellant] dat hij geen bewijsstukken kan overleggen uit het geboorteland van zijn ouders, te weten Bosnië en Herzegovina, aangezien zijn ouders niet bij de bevoegde instanties geregistreerd blijken te zijn. Gelet hierop heeft de rechtbank niet onderkend dat hij al hetgeen mogelijk was heeft gedaan om de voor vaststelling van zijn nationaliteit benodigde documenten te verkrijgen, aldus [appellant].
5.1. De rechtbank heeft terecht en op juiste gronden overwogen dat [appellant] zijn betoog dat hij de Bosnische nationaliteit bezit niet met stukken heeft gestaafd. De omstandigheid dat [appellant] in de GBA met de Joegoslavische nationaliteit stond ingeschreven biedt geen uitsluitsel over de huidige nationaliteit van [appellant]. Derhalve heeft de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de nationaliteit van [appellant] niet kan worden vastgesteld. Voorts heeft [appellant] niet met stukken gestaafd dat hij onderzoek heeft verricht naar zijn registratie in Bosnië en Herzegovina dan wel dat hij niet in dat land geregistreerd staat, zodat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij alles wat in zijn macht ligt heeft gedaan om zijn optieverklaring van bewijstukken omtrent zijn nationaliteit te voorzien.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.B.M. Hent, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van staat.
w.g. Hent w.g. Groenendijk
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 april 2014
164-766.