201306223/1/A3.
Datum uitspraak: 30 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 23 mei 2013 in zaak nr. 12/2912 in het geding tussen:
[appellant]
en
de commandant van de Koninklijke Marechaussee.
Procesverloop
Bij besluit van 2 februari 2012 heeft de commandant de voor [appellant] verleende toestemming tot het verrichten van beveiligingswerkzaamheden op de luchthaven Schiphol ingetrokken.
Bij besluit van 11 mei 2012 heeft de commandant het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Daartegen heeft [appellant] bij de rechtbank beroep ingesteld. Bij tussenuitspraak van 23 januari 2013 heeft de rechtbank de commandant in de gelegenheid gesteld een door haar geconstateerd gebrek in dat besluit te herstellen.
Bij uitspraak van 23 mei 2013 heeft zij het door [appellant] ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, doch bepaald dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De commandant heeft een verweerschrift ingediend.
De commandant heeft een ongeanonimiseerde versie van een zogenoemd BlueView Registratie Export overgelegd met de mededeling dat alleen de Afdeling daarvan kennis mag nemen. De Afdeling heeft in een andere samenstelling beslist dat beperking van de kennisneming van dit stuk gerechtvaardigd is. [appellant] heeft bij brief van 8 november 2013 toestemming, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, geweigerd.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 maart 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. S.F.J. Bergmans, advocaat te Sittard, en de commandant, vertegenwoordigd door H.W. de Best en O. Cinkiz, beiden werkzaam in dienst van de Koninklijke Marechausee, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 7, tweede lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (hierna: de Wpbr), zoals die ten tijde van belang luidde, stelt een beveiligingsorganisatie geen personen te werk die belast zullen worden met werkzaamheden, anders dan de leiding van de organisatie of het bureau, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van de korpschef van het politiekorps in de regio, waar de beveiligingsorganisatie, dan wel een onderdeel daarvan, is gevestigd. Indien de beveiligingsorganisatie, dan wel een onderdeel daarvan, op een luchtvaartterrein is gevestigd, wordt de toestemming, bedoeld in de eerste volzin, door de commandant van de Koninklijke Marechaussee verleend.
Ingevolge het vijfde lid wordt de toestemming onthouden, indien de desbetreffende persoon niet over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die voor het te verrichten werk nodig zijn beschikt.
Ingevolge het zesde lid kan de toestemming worden ingetrokken, indien zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden, op grond waarvan de toestemming niet zou zijn verleend, indien zij zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest op het tijdstip, waarop deze werd verleend.
Het bij de uitoefening van de in artikel 7, zesde lid, van de Wpbr, neergelegde bevoegdheid gevoerde beleid is gepubliceerd in de Circulaire particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (hierna: de Circulaire). Volgens paragraaf 2.1 wordt de toestemming aan personen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wpbr, onthouden, indien:
[…]
c. op grond van andere omtrent betrokkene bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat deze niet voldoende betrouwbaar of geschikt is voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau werkzaamheden te verrichten of de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden.
Bij de toetsing aan punt c gaat het er om dat de tewerkstelling van de betrokkene de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet mag schaden. Daarvan zal in het algemeen slechts sprake zijn, indien de betrokkene er blijk van heeft gegeven de rechtsregels naast zich neer te leggen, waarvan de overtreding beschouwd kan worden als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde. Ook tegen betrokkene opgemaakte processen-verbaal of rapporten kunnen ertoe leiden dat betrokkene niet voldoende betrouwbaar of geschikt wordt geacht om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau te werken. Uiteraard is daarbij van belang dat tegen betrokkene nog altijd een serieuze verdenking bestaat, aldus die passage.
Volgens paragraaf 2.1.1 kan de commandant van het hiervoor bepaalde afwijken, indien, gelet op de aard van het strafbare feit, de omstandigheden, waaronder het is gepleegd, de geringe kans op recidive en recente persoonlijke ontwikkelingen, toepassing daarvan een voor betrokkene onevenredig nadeel zou meebrengen ten opzichte van het daarmee te dienen belang.
2. Aan het besluit van 11 mei 2012 heeft de commandant ten grondslag gelegd dat volgens het uittreksel Justitiële Documentatie op 18 december 2009 door de Politie Gelderland-Midden tegen [appellant] proces-verbaal is opgemaakt inzake vermoedelijke overtreding van artikel 3, aanhef en onder B en C, van de Opiumwet, namelijk betrokkenheid bij hennepteelt, met pleegdatum van 17 juli 2008 tot en met 7 december 2009 en het arrondissementsparket Arnhem op 29 oktober 2010 heeft besloten de zaak aan te houden.
Onder die omstandigheden kan op goede gronden worden betwijfeld dat [appellant] over de betrouwbaarheid en geschiktheid, die voor een goede vervulling van de functie van beveiliger vereist is, beschikt. Voorts bestaat geen aanleiding voor toepassing van de in paragraaf 2.1.1 van de Circulaire neergelegde hardheidsclausule, aldus dat besluit.
3. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 26 september 2012 in zaak nr. 201107026/1/A3 overwogen dat de commandant, indien hij besluit tot intrekking van de verleende toestemming, dient te motiveren, welke in zijn ogen relevante feiten uit het politieonderzoek tot de conclusie leiden dat [appellant] niet, dan wel niet meer, betrouwbaar is.
Bij brief van 15 februari 2013 heeft de commandant de motivering van het besluit van 11 mei 2012 aangevuld. Deze brief bevat een weergave van zeven verhoren van [appellant] en een andere verdachte, die in het kader van de strafvervolging zijn afgenomen. De andere verdachte heeft tijdens deze verhoren verklaard dat [appellant] over een sleutel beschikte van een woning, waarin een hennepkwekerij is aangetroffen. Verder heeft de andere verdachte verklaard dat [appellant] de contactpersoon was tussen de andere verdachte en de hoofdverdachte, waarbij [appellant] herhaaldelijk geldbedragen aan de andere verdachte heeft gegeven. Tevens zijn in de telefoon van [appellant] foto’s en filmopnamen aangetroffen, waaronder een foto van een hennepkwekerij en heeft [appellant] zich op zijn zwijgrecht beroepen, zodat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niets met de hennepteelt te maken had. Onder die omstandigheden bestaat gerede twijfel dat [appellant] over de betrouwbaarheid en geschiktheid die voor een goede vervulling van de functie van beveiliger vereist is, beschikt, aldus die brief.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de commandant zijn standpunt dat gerede twijfel bestaat dat hij over de betrouwbaarheid en geschiktheid die voor een goede vervulling van de functie van beveiliger vereist is, beschikt, nog steeds ontoereikend heeft gemotiveerd. De commandant mocht niet volstaan met de verwijzing naar een voor hem belastende verklaring, nu hij deze gemotiveerd heeft betwist. Voorts mocht de commandant niet zonder nader onderzoek de op zijn telefoon aangetroffen beelden bij de beoordeling van zijn betrouwbaarheid betrekken. Ten slotte heeft de rechtbank miskend dat de commandant ten onrechte geen toepassing aan de hardheidsclausule heeft gegeven, aldus [appellant].
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (20 oktober 2004 in zaak nr. 200400867/1), komt de commandant bij de beoordeling of betrokkene voldoende betrouwbaar is ruimte toe en is de betekenis die in paragraaf 2.1, aanhef en onder c, van de Circulaire aan de term 'betrouwbaarheid' is gegeven, niet rechtens onjuist. Voorts mogen, zoals de Afdeling ook eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 december 2003 in zaak nr. 200305092/1), aan medewerkers in de beveiligingsbranche, gelet op de aard van deze branche, hogere eisen worden gesteld dan aan medewerkers in andere posities. Dit betekent dat de commandant mag eisen dat de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligingsmedewerkers boven iedere twijfel verheven zijn.
4.2. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de commandant, met de in de brief van 15 februari 2013 weergegeven verhoren toereikend heeft toegelicht, op grond van welke feiten en omstandigheden hij [appellant] niet voldoende betrouwbaar acht voor de te verrichten beveiligingswerkzaamheden. Volgens de afgelegde verklaring was hij betrokken bij hennepteelt. In het door [appellant] aangevoerde hoefde de commandant geen aanleiding te zien tot twijfel aan de betrouwbaarheid van de verklaring. Wat betreft de in zijn telefoon aangetroffen beelden, wordt overwogen dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de commandant deze bij zijn beoordeling mocht betrekken. Met betrekking tot de vrijspraak, wordt overwogen dat, zoals de Afdeling eerder heeft gedaan (uitspraak van 23 mei 2007 in zaak nr. 200608014/1), aan een strafrechtelijk vonnis in een procedure als deze niet zonder meer doorslaggevende betekenis toekomt. De commandant staat voor een andere beoordeling dan de strafrechter. Paragraaf 2.1, aanhef en onder c, van de Circulaire biedt de commandant ruimte om de intrekking van de toestemming te baseren op feiten en omstandigheden die geen aanleiding hebben gegeven tot een strafrechtelijke veroordeling. Dat [appellant] is vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten, betekent derhalve niet dat de commandant zich over de gebeurtenissen geen zelfstandig oordeel mocht vormen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de commandant zich op het standpunt mocht stellen dat diens betrouwbaarheid en geschiktheid die voor een goede vervulling van de functie van beveiliger zijn vereist niet boven elke twijfel waren verheven.
4.3. Voorts heeft het door [appellant] aangevoerde de rechtbank terecht geen grond gegeven voor het oordeel dat de commandant ten onrechte geen aanleiding heeft gezien voor toepassing van de hardheidsclausule. De commandant heeft een zwaarder gewicht mogen toekennen aan het belang dat is gediend met het waarborgen van de betrouwbaarheid van degene die in de beveiliging werkzaam blijft dan aan het belang van [appellant] om de beveiligingswerkzaamheden te kunnen blijven verrichten. Dat, naar [appellant] stelt, slechts een geringe kans op recidive bestaat, heeft hij onvoldoende voor een ander oordeel mogen achten.
4.4. Gezien hetgeen hiervoor onder 4.2. en 4.3. is overwogen, heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de commandant in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om de aan [appellant] verleende toestemming in te trekken.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank zal worden bevestigd, voor zover aangevallen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. H. Troostwijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Sparreboom
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 april 2014
280-697.