ECLI:NL:RVS:2014:1531

Raad van State

Datum uitspraak
30 april 2014
Publicatiedatum
30 april 2014
Zaaknummer
201304727/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • J.C. Kranenburg
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over planschadevergoeding door college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 16 april 2013 een besluit van het college over planschadevergoeding had vernietigd. Het college had op 31 mei 2011 aan [belanghebbende] een bedrag van € 5.100,00 toegekend ter compensatie van planschade. Dit besluit werd later door het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente op 8 november 2011 ongegrond verklaard, na bezwaar van Huize Heeckeren B.V., die zich benadeeld voelde door de planologische wijzigingen die door het college waren doorgevoerd. De rechtbank oordeelde dat het college niet voldoende had onderbouwd dat de schade voor rekening van [belanghebbende] moest blijven, en verklaarde het beroep van Huize Heeckeren B.V. gegrond.

In hoger beroep betoogde het college dat de rechtbank ten onrechte zelf in de zaak had voorzien en het advies van de deskundige Langhout niet op de juiste wijze had getoetst. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank een onjuiste toetsingsmaatstaf had toegepast door haar oordeel te baseren op eigen waardering in plaats van op het deskundigenoordeel. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van Huize Heeckeren B.V. gegrond, waardoor het college opnieuw op het bezwaar moest beslissen. De Afdeling oordeelde dat het college het advies van Langhout aan zijn besluitvorming ten grondslag had mogen leggen, maar dat het college niet had aangetoond dat de schade volledig binnen het normaal maatschappelijk risico viel. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige motivering en toetsing van deskundigenadviezen in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

201304727/1/A2.
Datum uitspraak: 30 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 16 april 2013 in zaak nr. 12/2993 in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Huize Heeckeren B.V., gevestigd te Markelo, gemeente Hof van Twente
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 31 mei 2011 heeft het college aan [belanghebbende] € 5.100,00, vermeerderd met de wettelijke rente, ter tegemoetkoming van planschade toegekend.
Bij besluit van 8 november 2011 heeft het het door Huize Heeckeren B.V. daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 april 2013 heeft de rechtbank het door Huize Heeckeren B.V. daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en dat van 31 mei 2011 herroepen. Voorts heeft zij een verzoek van [belanghebbende] om een tegemoetkoming in de gestelde planschade afgewezen en bepaald dat haar uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het door haar vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
Huize Heeckeren B.V. heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 maart 2014, waar het college, vertegenwoordigd door mr. P. Braamhaar, werkzaam in dienst van de gemeente, is verschenen. Voorts is daar [belanghebbende] gehoord.
Overwegingen
1. Op 1 juli 2008 is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) ingetrokken en is de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) in werking getreden.
2. Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van de Wro kennen burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid vermelde oorzaak op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
Ingevolge artikel 6.2, eerste lid, blijft binnen het normale maatschappelijke risico vallende schade voor rekening van de aanvrager.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder b, blijft in ieder geval voor rekening van de aanvrager schade in de vorm van een vermindering van de waarde van een onroerende zaak een gedeelte gelijk aan twee procent van de waarde van de onroerende zaak onmiddellijk voor het ontstaan van de schade.
3. Voor de beoordeling van een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade dient te worden onderzocht of de aanvrager als gevolg van de desbetreffende wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren en ten gevolge daarvan schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient de wijziging, waarvan gesteld wordt dat deze planschade heeft veroorzaakt, te worden vergeleken met het oude planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, maar hetgeen maximaal op grond van het oude planologische regime kon worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking heeft plaatsgevonden. Slechts ingeval realisering van de maximale mogelijkheden met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, kan aanleiding bestaan om van dit uitgangspunt af te wijken.
4. [belanghebbende] is sinds 27 april 1987 eigenaar van het perceel met de daarop gelegen woning aan de [locatie] te Goor (hierna: het perceel). Het perceel aan de Lintelerweg 5 te Goor (hierna: de Lintelerweg 5) ligt ten oosten van het perceel van [belanghebbende].
5. Bij besluit van 6 juni 2006 heeft het college aan Aeson zorgconcepten onder vrijstelling van de bepalingen van het bestemmingsplan krachtens artikel 19, tweede lid, van de WRO bouwvergunning verleend voor de oprichting van acht zorgappartementen aan de Lintelerweg 5 te Goor.
Bij besluit van 10 februari 2009 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan "Integrale herziening Kloosterlaan 2004, herziening Lintelerweg 5" (hierna: het bestemmingsplan) vastgesteld, waardoor onder meer de realisering van zestien wooneenheden op het terrein bij Huize Heeckeren B.V. mogelijk wordt gemaakt. Met het oog op dit bestemmingsplan hebben het college en Huize Heeckeren B.V. een overeenkomst tot verhaal van planschadevergoeding gesloten.
6. Op 17 augustus 2010 heeft [belanghebbende] het college verzocht om een tegemoetkoming in de planschade als gevolg van voormelde vrijstelling en het bestemmingsplan. Aan dit verzoek heeft hij ten grondslag gelegd dat zijn uitzicht en privacy door deze planologische wijzigingen worden aangetast, het perceel aan de Lintelerweg 5 vergaand is versteend en de omgeving door aantasting van karakteristieke omgevingskenmerken is verslechterd.
7. Het college heeft voor het op het verzoek te nemen besluit advies gevraagd aan Langhout & Wiarda Juristen en Rentmeesters (hierna: Langhout).
Op 12 mei 2011 heeft Langhout het geadviseerd dat de vrijstelling niet tot gevolg heeft gehad dat [belanghebbende] in een planologisch nadeliger situatie is komen te verkeren. Wel treedt een planologische verslechtering op door het bestemmingsplan, nu het toegestane oppervlak aan gebouwen door dit bestemmingsplan is vergroot van circa 550 m2 naar circa 1250 m2, waardoor het uitzicht vanaf het perceel van [belanghebbende] in zuidoostelijke richting enigszins wordt aangetast en de verstening van het gebied toeneemt. De bezonningssituatie van het perceel verandert door de planologische wijziging niet of nauwelijks. Wat betreft de gebruiksmogelijkheden treedt door de planologische wijziging zeer beperkt planologisch nadeel op. Door de toename van het bouwvolume zal het gebruik enigszins intensiveren, maar is de toename van de aantasting van privacy, gelet op de afstand tussen het perceel en de Lintelerweg 5, verwaarloosbaar of zeer beperkt. Het perceel van [belanghebbende] was voor de inwerkingtreding van het bestemmingsplan € 495.000,00 waard en daarna € 480.000,00, zodat de schade € 15.000,00 bedraagt. Nu is gesteld noch gebleken dat in dit geval een hogere aftrek voor het normaal maatschappelijk risico gerechtvaardigd is, komt, gelet op het normaal maatschappelijk risico, bedoeld in artikel 6.2, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wro, waardoor een bedrag van € 9.900,00 voor rekening van [belanghebbende] blijft, € 5.100,00 voor vergoeding in aanmerking, aldus het advies.
Het college heeft dit advies aan het besluit van 31 mei 2011 ten grondslag gelegd. Het heeft het besluit van 8 november 2011 genomen op advies van de commissie voor de bezwaarschriften.
8. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling van 29 februari 2012 in zaak nr. 201104750/1/A2 en 5 september 2012 in zaak nr. 201113115/1/T1/A2, overwogen dat het bouwplan, waarvan de realisering door het bestemmingsplan is mogelijk gemaakt, goed binnen het bestaande karakter van de buurt past. Nu vóór het bestemmingsplan voor de Lintelerweg 5 al de bestemming ‘bijzondere doeleinden’, waar verzorgingstehuizen waren toegestaan, gold, sluit de ontwikkeling aan op de plaatselijke situatie. Voorts is het bouwplan in overeenstemming met het ruimtelijke beleid van het college. Ook sluiten de afmetingen en de hoogte van de door het bestemmingsplan mogelijk gemaakte nieuwbouw aan bij de bestaande bebouwing en de acht door de vrijstelling mogelijk gemaakte zorgappartementen. Nu voorts de kortste afstand tussen het nieuwe - door het bestemmingsplan mogelijk gemaakte - bouwvlak en het perceel 57 meter bedraagt en geen planologische verslechtering is aangenomen als gevolg van de door de vrijstelling mogelijk gemaakte bebouwing, lag de planologische wijziging als gevolg van het bestemmingsplan in de lijn der verwachting en mocht de schade volledig voor rekening van [belanghebbende] worden gelaten, aldus de rechtbank.
9. Het college betoogt, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 25 juli 2012 in zaak nr. 201109957/1/A2, dat de rechtbank, door zelf in de zaak te voorzien, heeft miskend dat een deskundigenoordeel door de bestuursrechter terughoudend moet worden getoetst. Nu zij Langhout als een onafhankelijke deskundige op het gebied van planschade beschouwt en niet heeft geoordeeld dat het advies van Langhout op ondeugdelijke wijze tot stand is gekomen, heeft zij aan dit advies niet voorbij mogen gaan, aldus het college.
9.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie voormelde uitspraak van 25 juli 2012 en de uitspraak van 12 juni 2013 in zaak nr. 201209878/1/A2) , kan een deskundigenoordeel, dat aan de besluitvorming ten grondslag is gelegd, door de rechter slechts terughoudend worden getoetst. De maatstaf bij de te verrichten toetsing is niet de eigen waardering door de rechter, maar de vraag of grond bestaat voor het oordeel dat het college, gelet op de motivering van het advies, zich bij de besluitvorming niet in redelijkheid op dat deskundigenoordeel heeft kunnen baseren. Dit laat onverlet dat de besluitvorming dient te voldoen aan de eisen die door het recht aan met name de zorgvuldigheid en de motivering worden gesteld en dat de rechter de besluitvorming daaraan dient te toetsen.
Nu de rechtbank haar oordeel slechts heeft gebaseerd op haar eigen waardering en niet heeft onderzocht of het college zich bij de besluitvorming op het advies van Langhout mocht baseren, heeft zij een onjuiste toetsingsmaatstaf toegepast.
Het betoog slaagt.
10. Gelet hierop, behoeven de overige hoger beroepsgronden geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling beoordelen of het college het advies van Langhout aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen, als het heeft gedaan.
11. Het betoog van Huize Heeckeren B.V. dat het besluit van 8 november 2011 onvoldoende is gemotiveerd, omdat de commissie voor bezwaarschriften niet op het bericht van de door de vennootschap ingeschakelde deskundige Nomis Advies van 11 juli 2011 is ingegaan, faalt, aangezien die commissie, onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling, het bericht van Nomis Advies bij haar oordeel dat het college het advies van Langhout aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen heeft betrokken.
12. Huize Heeckeren B.V. heeft verder betoogd dat Langhout heeft geadviseerd dat de planologische wijziging een verslechtering inhoudt, omdat het uitzicht en de privacy van [belanghebbende] enigszins worden aangetast. In dat kader voert zij aan dat uit het deskundigenbericht van Nomis Advies blijkt dat het uitzicht van [belanghebbende], gelet op de afstand tot de Lintelerweg 5, de ter plaatse toegestane erfafscheiding met een hoogte van 2 meter en de omstandigheid dat vanaf het perceel slechts vanuit een kantoor- en slaapkamerraam in de richting van het plangebied kan worden gekeken, niet door de planologische wijziging verslechterd is. Voorts blijkt uit dat bericht dat deze wijziging geen invloed op de privacy van [belanghebbende] heeft, omdat van alle kanten al inkijk op het perceel mogelijk is en de toename van het toegestane aantal appartementen geen noemenswaardige toename van hinder, overlast of inbreuk op de privacy met zich brengt. Voorts heeft Langhout in zijn advies ten onrechte geen rekening gehouden met de planschaderisicoanalyse die voorafgaand aan de planologische wijziging is opgesteld, aldus Huize Heeckeren B.V..
12.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van de Afdeling van 3 maart 2010 in zaak nr. 200905785/1/H2, mag een bestuursorgaan een besluit op een aanvraag om vergoeding van of tegemoetkoming in planschade baseren op een advies van een door dat bestuursorgaan ingeschakelde deskundige, indien uit dat advies op objectieve en onpartijdige wijze blijkt, welke feiten en omstandigheden aan dat advies ten grondslag zijn gelegd en de conclusies ervan niet onbegrijpelijk zijn, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van dat advies naar voren zijn gebracht.
Hetgeen Huize Heeckeren B.V. heeft aangevoerd, geeft geen grond voor het oordeel dat het advies van Langhout van 12 mei 2011 onzorgvuldig tot stand is gekomen of daaraan anderszins ernstige gebreken kleven. Dat de deskundige van Huize Heeckeren B.V. een andere mening is toegedaan dan Langhout, is niet voldoende voor dat oordeel, nu daaruit niet de conclusie kan worden getrokken dat het advies van Langhout onjuist of onzorgvuldig is. Dat Langhout, als gesteld, geen waarde heeft gehecht aan een opgestelde planschaderisicoanalyse is dat evenmin. Zoals de Afdeling ook eerder heeft overwogen (uitspraak van 27 februari 2013 in zaak nr. 201109377/1/A2), is een planschaderisicoanalyse in zijn algemeenheid meer globaal dan de beoordeling van een aanvraag om een vergoeding van planschade en wordt deze voorafgaand aan het schadeveroorzakend besluit gemaakt, zodat dan nog niet bekend is, welke schade daadwerkelijk voor vergoeding in aanmerking komt en geen uitvoerige taxatie plaatsvindt. Huize Heeckeren B.V. heeft niet aannemelijk gemaakt dat de planschaderisicoanalyse in dit geval meer dan indicatieve waarde heeft.
Gelet op het voorgaande, heeft het college het advies van Langhout in zoverre aan zijn besluitvorming ten grondslag mogen leggen.
Het betoog faalt.
13. Huize Heeckeren B.V. heeft voorts, onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling van 29 februari 2012 in zaak nr. 201104750/1/A2 en 5 september 2012 in zaak nr. 201113115/1/T1/A2, betoogd dat het college heeft miskend dat, voor zover de planologische wijziging tot nadeel heeft geleid, dit binnen het normaal maatschappelijk risico, als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de Wro, valt. In dit kader voert zij aan dat het bouwplan, waarvan de realisering door de planologische wijziging mogelijk is gemaakt, zich naadloos in het bestaande karakter van de buurt voegt, aansluit op de plaatselijke situatie en in overeenstemming is met het door de gemeente gevoerde ruimtelijk beleid. Voorts heeft geen grote aantasting van de stedenbouwkundige structuur en het woonklimaat plaatsgevonden, is de afstand van het perceel van [belanghebbende] tot de zuidelijke nieuwbouw relatief groot, ongeveer 57 meter, en is de getaxeerde schade relatief gering van omvang, aldus Huize Heeckeren B.V.
13.1. Langhout is in zijn advies niet ingegaan op de criteria die de Afdeling in voormelde uitspraken van 29 februari 2012 en 5 september 2012 heeft geformuleerd voor het bepalen van de omvang van het normaal maatschappelijk risico, als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de Wro. Over de vraag of de door hem geconstateerde schade volledig onder het normaal maatschappelijk risico valt, heeft Langhout geadviseerd dat gesteld, noch gebleken is dat de schade volledig binnen het normaal maatschappelijk risico valt en daarom geheel voor rekening van de aanvrager dient te blijven. Aldus blijkt uit het advies van Langhout niet, welke feiten en omstandigheden aan de conclusie dat de schade niet volledig binnen het normaal maatschappelijk risico valt ten grondslag liggen en is die conclusie in zoverre niet toereikend toegelicht. Het college heeft dit advies in zoverre daarom niet aan zijn besluitvorming ten grondslag mogen leggen.
Het betoog slaagt.
14. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door Huize Heeckeren B.V. tegen het besluit van 8 november 2011 ingestelde beroep gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) voor vernietiging in aanmerking. Het college dient, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, opnieuw op het door Huize Heeckeren B.V. gemaakte bezwaar te beslissen. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuw te nemen besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld.
15. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 16 april 2013 in zaak nr. 12/2993;
III. verklaart het bij die rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente van 8 november 2011, kenmerk 351549 en 351775;
V. bepaalt dat tegen het door het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente tot vergoeding aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Huize Heeckeren B.V. van bij deze in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1485,20 (zegge: veertienhonderdvijfentachtig euro en twintig cent), waarvan € 1461,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Huize Heeckeren B.V. het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 302,00 (zegge: driehonderdtwee euro) voor de behandeling van het beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. De Leeuw-van Zanten
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 april 2014
97-752.