ECLI:NL:RVS:2014:1525

Raad van State

Datum uitspraak
30 april 2014
Publicatiedatum
30 april 2014
Zaaknummer
201302246/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen herziening van kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die op 25 januari 2013 haar beroep ongegrond verklaarde. De Belastingdienst/Toeslagen had bij besluiten van 23 en 29 juli 2011 de aan [appellante] toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag over de jaren 2010 en 2011 herzien en op nihil gesteld. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt had gesteld dat [appellante] geen recht had op de voorschotten, omdat zij niet had aangetoond dat zij voor de betreffende jaren kosten van kinderopvang had gemaakt.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 30 april 2014 behandeld. Tijdens de zitting op 9 december 2013 was de Belastingdienst/Toeslagen vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer. De rechtbank had eerder geoordeeld dat [appellante] niet in de gelegenheid was gesteld om de gevraagde overeenkomsten over 2010 en 2011 over te leggen, maar de Afdeling oordeelde dat dit betoog faalt, omdat uit het proces-verbaal blijkt dat [appellante] expliciet had aangegeven geen aanvullende stukken te willen overleggen.

De Afdeling heeft vastgesteld dat de door [appellante] overgelegde overeenkomsten niet voldoen aan de voorwaarden die zijn gesteld in de Wet kinderopvang en de Regeling Wet kinderopvang. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen recht op een voorschot kinderopvangtoeslag bestaat indien geen sprake is van een overeenkomst die aan de wettelijke eisen voldoet. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat [appellante] niet heeft aangetoond dat de gastouderopvang op basis van een overeenkomst heeft plaatsgevonden. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

201302246/1/A2.
Datum uitspraak: 30 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 25 januari 2013 in zaken nrs. 11/4357 en 12/64 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluiten van 23 juli 2011 en 29 juli 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellante] toegekende voorschotten over 2010 respectievelijk 2011 herzien en op nihil gesteld.
Bij besluit van 22 november 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de door [appellante] tegen deze besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 januari 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 december 2013, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam in zijn dienst, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze luidde ten tijde van belang, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder kinderopvang verstaan: het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen en opvoeden (vanaf 1 augustus 2010: en bijdragen aan de ontwikkeling) van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien de opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht;
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1˚. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2˚. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3˚. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 52, eerste lid, geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 56, vierde lid, geschiedt gastouderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder van het gastouderbureau en de ouder. Bij regeling van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de inhoud van de overeenkomst.
Bij wet van 7 juli 2010 tot wijziging van de Wet kinderopvang, de Wet op het onderwijstoezicht, de Wet op het primair onderwijs en enkele andere wetten in verband met wijzigingen in het onderwijsachterstandenbeleid (Stb. 2010, 296) is met ingang van 1 augustus 2010 de citeertitel van de Wet kinderopvang gewijzigd in Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en zijn de artikelen 1 tot en met 89 vernummerd tot 1.1 tot en met 1.89.
Ingevolge artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling Wet kinderopvang (hierna: de Regeling), zoals deze luidde ten tijde van belang, bevat de administratie van een gastouderbureau tevens de volgende gegevens: afschriften van alle met vraagouders overeengekomen schriftelijke overeenkomsten, vermeldende per overeenkomst: de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur en, indien van toepassing, de bemiddelingskosten, naam, geboortedatum, adres, postcode en woonplaats van het kind, het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar, evenals de duur van de overeenkomst.
2. [appellante] heeft een aanvraag kinderopvangtoeslag ingediend in verband met kinderopvang via [gastouderbureau A] met ingang van 1 januari 2010. Vanaf 1 juli 2011 heeft zij gebruik gemaakt van [gastouderbureau B].
3. Aan het besluit van 22 november 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij voor de jaren 2010 en 2011 kosten van kinderopvang heeft gehad. Voorts heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt gesteld dat [appellante] niet heeft aangetoond dat gastouderopvang in 2010 en 2011 op basis van een overeenkomst heeft plaatsgevonden. Daartoe is in aanmerking genomen dat de door [appellante] overgelegde overeenkomsten over 2010 en 2011 niet voldoen aan alle daarvoor geldende voorwaarden.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat zij over 2010 en 2011 geen aanspraak op een voorschot kinderopvangtoeslag heeft. In dat kader voert zij aan dat de rechtbank haar in de gelegenheid had moeten stellen alsnog de gevraagde overeenkomsten over te leggen en dat de door haar in hoger beroep overgelegde overeenkomsten over 2010 en 2011 aan alle daarvoor geldende voorwaarden voldoen. Voorts voert zij aan dat zij, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, heeft aangetoond dat zij in die jaren kosten van kinderopvang heeft gemaakt.
5. Voor zover [appellante] betoogt dat zij door de rechtbank ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om de gevraagde overeenkomsten over 2010 en 2011 alsnog over te leggen, faalt dit betoog, reeds omdat uit het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank blijkt dat de rechtbank naar aanleiding van de gronden van het beroep uitdrukkelijk aan [appellante] heeft gevraagd of zij nog afschriften van de overeenkomsten in het geding wilde brengen en daarop ontkennend is geantwoord.
5.1. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de ook door de rechtbank genoemde uitspraak van 19 oktober 2011 in zaak nr. 201102492/1/H2), bestaat geen recht op een voorschot kinderopvangtoeslag indien geen sprake is van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52, eerste lid, en artikel 56, vierde lid, van de Wko die de basis vormt voor de kinderopvang. De overeenkomst dient in elk geval de gegevens, genoemd in artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling te bevatten.
De door [appellante] in hoger beroep overgelegde aktes van overeenkomsten over 2010 en 2011, die overigens verschillen van de aktes van overeenkomsten die zij in beroep heeft overgelegd zonder dat voor die verschillen een verklaring is gegeven, voldoen, anders dan [appellante] betoogt, niet aan de daarvoor geldende voorwaarden, reeds omdat de bemiddelingskosten niet uit de door haar overgelegde stukken blijken. Dit betekent dat [appellante] niet heeft aangetoond dat gastouderopvang in 2010 en 2011 op basis van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52, eerste lid, en artikel 56, vierde lid, van de Wko, heeft plaatsgevonden.
5.2. Voorts blijkt uit de door [appellante] overgelegde bankafschriften niet dat zij voor 2010 het volledige bedrag aan kinderopvangkosten, zoals vermeld op de jaaropgave, heeft voldaan en heeft zij voor 2011 geen documenten overgelegd waaruit blijkt dat zij voor dat gehele jaar kosten voor kinderopvang heeft gemaakt, terwijl zij wel dat gehele jaar van gastouderopvang gebruik heeft gemaakt.
Dat zij kan aantonen dat zij een deel van de kosten van kinderopvang over 2010 en 2011 wel heeft voldaan, wat daar ook van zij, betekent, anders dan [appellante] betoogt en zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld, niet dat zij aanspraak kan maken op een evenredig lager voorschot. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie uitspraak van 2 april 2014 in zaak nr. 201209147/1/A2), baseert de Belastingdienst/Toeslagen zich bij de vaststelling van de tegemoetkoming op de tussen partijen gemaakte afspraken, die vastgelegd dienen te zijn in een schriftelijke overeenkomst. Daarbij heeft de Belastingdienst/Toeslagen te kennen gegeven dat hij, gelet op het feit dat zich gedurende het toeslagjaar omstandigheden kunnen voordoen waardoor behoefte bestaat om van de in de schriftelijke overeenkomst vastgelegde afspraken af te wijken, bereid is de kinderopvangtoeslag te berekenen aan de hand van de aan hem doorgegeven gewijzigde afspraken. Een dergelijke wijziging van afspraken kan ook uit de jaaropgave blijken.
[appellante] heeft in reactie op het verzoek van de Belastingdienst/Toeslagen van 21 juni 2011, zoals hangende bezwaar herhaald bij brief van 15 september 2011, gegevens verstrekt waaruit de door haar gemaakte afspraken over kinderopvang blijken. Nu het bedrag aan kosten dat [appellante] blijkens deze gegevens verschuldigd is niet overeenkomt met het bedrag van de daadwerkelijk betaalde kosten, waarbij het verschil groot is, moet ook daarom worden aangenomen dat de kinderopvang niet op basis van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52, eerste lid, en artikel 56, vierde lid, van de Wko heeft plaatsgevonden.
5.3. Gelet op het voorgaande, heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] geen aanspraak op voorschotten kinderopvangtoeslag over de jaren 2010 en 2011 heeft.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 april 2014
18-752.