201307621/1/R2.
Datum uitspraak: 22 januari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Nieuwegein,
en
de raad van de gemeente Nieuwegein,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Vreeswijk Noord" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 november 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. drs. L. Roumen, advocaat te Den Haag, en de raad, vertegenwoordigd door mr. I.C. de Zeeuw-’t Lam en ir. R.A. den Heijer, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het beroep van [appellant] richt zich tegen het ontbreken van de mogelijkheid om een deel van het pand aan de [locatie] te Nieuwegein als bedrijfswoning te gebruiken.
3. [appellant] betoogt tevergeefs dat hij niet heeft kunnen terugvinden dat de raad tijdens de vergadering van 26 juni 2013 zijn verzoek heeft behandeld. De raad heeft expliciet besloten de zienswijze van [appellant] niet over te nemen. Dit blijkt uit het in het kader van de Wet bescherming persoonsgegevens geanonimiseerde raadsbesluit en de Notitie beantwoording zienswijze ontwerpbestemmingsplan Vreeswijk Noord.
4. [appellant] betoogt tevergeefs dat in de procedure steeds een andere reden is gegeven om de zaak af te doen. De inspraakreactie en zienswijze bevatten andere bezwaren. Daarom wijkt de beantwoording door de raad af.
5. [appellant] betoogt dat omdat hij al vanaf 1993 in het bedrijfspand aan de [locatie] woont en de raad daarvan op de hoogte was het pand ten onrechte niet als zodanig is bestemd.
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het gebruik van het pand aan de [locatie] als woning in strijd is met het voorheen geldende bestemmingsplan "Industrieweg Noord" en dat ingevolge artikel 28, lid 28.2, onder d, van de planregels het gebruik dan ook niet onder het overgangsrecht valt. De raad wenst niet mee te werken aan het uitbreiden van het aantal bedrijfswoningen binnen de bestemming "Bedrijf" en heeft in beginsel alleen woningen die in overeenstemming waren met het vorige plan positief bestemd. Nieuwe ontwikkelingen worden toegelaten voor zover voor het vaststellen van het plan een planologische en/of juridische procedure is afgerond die het gebruik als woning toelaat. Dat is voor het bedrijfspand van [appellant] niet aan de orde. Het pand ligt bovendien op een gezoneerd industrieterrein en de raad acht het niet wenselijk dat op een dergelijk terrein meer woningen worden mogelijk gemaakt.
5.2. Aan de gronden ter plaatse van [locatie] is de bestemming "Bedrijf" toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder q, van de planregels is alleen ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ tevens een bedrijfswoning toegestaan. Dit is ingevolge artikel 1.14 van de regels een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw noodzakelijk is.
Ingevolge artikel 28, lid 28.2, onder a, van de planregels mag het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, worden voortgezet.
Ingevolge artikel 28, lid 28.2, onder d, van de planregels is lid a niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
5.3. De Afdeling stelt vast dat omdat aan de gronden niet de aanduiding ‘bedrijfswoning’ is toegekend het pand aan de [locatie] niet als bedrijfswoning mag worden gebruikt.
5.4. Ingevolge het voorgaande bestemmingsplan "Vreeswijk Noord" was aan de gronden de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" toegekend. Ingevolge artikel 16, derde lid, onder e, van de voorschriften bij dit plan mogen op deze gronden dienstwoningen uitsluitend gebouwd worden ter plaatse van de nadere aanwijzing "dienstwoning". Vast staat dat aan de gronden niet de nadere aanwijzing "dienstwoning" was toegekend. De plankaart en voorschriften betreffen een juridisch bindend onderdeel van het plan, de plantoelichting niet zodat hetgeen [appellant] daarover aanvoert geen doel treft. Overigens heeft de raad ter zitting aangegeven dat met de passage in de plantoelichting waar [appellant] op wijst niet alle gewenste woningen binnen dit gebied mogelijk worden gemaakt maar alleen die woningen die uiteindelijk zijn voorzien van een zodanige aanduiding op de plankaart. In zoverre heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat het voorgaande plan bewoning van het pand niet toeliet.
5.5. Ingevolge artikel 26, eerste lid, van de planvoorschriften van het voorgaande plan mag het gebruik van gronden en bouwwerken dat afwijkt van het plan op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt, worden voortgezet, met uitzondering van het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen tot dat tijdstip geldende plan - daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan - en waartegen opgetreden kon worden en ook werd of wordt opgetreden. De raad heeft de stelling van [appellant] dat hij sinds 1993 in het pand woonachtig is en daarvan veelvuldig melding heeft gemaakt bij verschillende gemeentelijke instanties niet weersproken en aangegeven dat naar een oplossing zal worden gezocht voor wat betreft de inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van [appellant] op genoemd adres. In een taxatierapport van 23 april 2010 dat is opgesteld in verband met besluiten op grond van de Wet waardering onroerende zaken met betrekking tot de onroerende zaak [locatie] is onder meer vermeld dat een deel van de kantoorruimte op de eerste verdieping en een deel van de zolder in gebruik is als woonruimte. De Afdeling acht gelet hierop aannemelijk dat ten tijde van het van kracht worden van het voorgaande plan in 2000 het pand aan de [locatie] als woning in gebruik was en dit gebruik nadien onafgebroken heeft voortgeduurd. Niet is gebleken dat tegen het gebruik is opgetreden. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad gelet hierop miskend dat het gebruik niet in strijd was met de overgangsbepaling van het vorige plan en gelet daarop dit gebruik valt onder de reikwijdte van het overgangsrecht van artikel 28 van de planregels.
De conclusie is dat met het onderhavige plan het gebruik van het bedrijfspand als woning opnieuw onder het overgangsrecht is gebracht.
5.6. Het opnieuw onder het overgangsrecht brengen van gebruik kan onder omstandigheden aanvaardbaar zijn. Hiervoor is in gevallen als de onderhavige in ieder geval vereist dat de gerechtvaardigde verwachting bestaat dat het bestaande gebruik binnen de planperiode zal worden beëindigd. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is evenwel duidelijk geworden dat [appellant] niet voornemens is de bewoning van het pand [locatie] te staken. Voorts heeft de raad niet gesteld voornemens te zijn het perceel te verwerven of te onteigenen. Derhalve is niet aannemelijk geworden dat het gebruik binnen de planperiode zal worden beëindigd. Gelet hierop heeft de raad niet in redelijkheid het gebruik opnieuw onder het overgangsrecht kunnen brengen.
5.7. Nu de raad niet in redelijkheid de bewoning opnieuw onder het overgangsrecht heeft kunnen brengen is het besluit in zoverre onzorgvuldig tot stand gekomen. Het betoog slaagt.
5.8. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijf" ter plaatse van het perceel [locatie] te Nieuwegein is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.
6. Gelet hierop kunnen de overige gronden buiten bespreking blijven.
7. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Nieuwegein van 26 juni 2013 voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijf" ter plaatse van het perceel [locatie] te Nieuwegein;
III. veroordeelt de raad van de gemeente Nieuwegein tot vergoeding van de bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 735,00 (zegge: zevenhonderdvijfendertig euro);
IV. gelast dat de raad van de gemeente Nieuwegein aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro).
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Ouwehand
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2014
224.