201400464/2/A4.
Datum uitspraak: 7 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Leek, en anderen,
2. [appellant sub 2], wonend te Midwolde, gemeente Leek,
3. [appellant sub 3], wonend te Midwolde, gemeente Leek,
4. [appellant sub 4], wonend te Leek,
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Groningen,
verweerder.
Procesverloop
[appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] hebben beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit door het college ter uitvoering van de in de uitspraak van de Afdeling van 25 september 2013 in zaak nr. 201300733/1/A4 gegeven opdracht.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt met een besluit gelijkgesteld: het niet tijdig nemen van een besluit.
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, kan het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en er twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
2. Bij de uitspraak van 25 september 2013, verzonden op dezelfde dag, heeft de Afdeling de beroepen van onder meer [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] tegen het besluit van het college van 11 december 2012 tot gedeeltelijke verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. De Afdeling heeft het college bij die uitspraak opgedragen om binnen 12 weken na verzending van de uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.
3. Het college heeft nog geen nieuw besluit genomen ter uitvoering van de uitspraak van 25 september 2013. De termijn die in die uitspraak is gesteld, is derhalve overschreden.
4. Bij brieven van 20 december 2013 hebben [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] het college medegedeeld dat het in gebreke is tijdig een besluit te nemen ter uitvoering van de uitspraak van
25 september 2013. Vervolgens hebben zij, nadat twee weken waren verstreken na de ingebrekestelling, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van het besluit. Zij hebben de Afdeling daarbij verzocht om met toepassing van artikel 8:55d van de Awb aan de uitspraak een dwangsom te verbinden voor iedere dag dat het college in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
5. Gelet op het voorgaande en gezien het feit dat het college niet binnen twee weken nadat het in gebreke is gesteld alsnog een nieuw besluit heeft genomen ter uitvoering van de uitspraak van 25 september 2013, zijn de beroepen kennelijk gegrond. Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit dient te worden vernietigd.
6. Het college dient op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb alsnog een nieuw besluit te nemen. Daartoe zal de Afdeling met toepassing van het derde lid van dat artikel een termijn stellen. Bij het bepalen van de lengte van de termijn is rekening gehouden met de omstandigheid dat na de uitspraak van 25 september 2013 nieuw beleid is vastgesteld, in verband waarmee, zoals het college in het verweerschrift heeft toegelicht, de aanvraag moet worden aangevuld en aangepast en moet worden getoetst aan de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur. Tevens is van belang dat het college op
17 december 2013 via een gedoogbeschikking en oplegging van lasten onder dwangsom heeft voorzien in een regime, dat geldt tot uiterlijk 1 juli 2014.
De Afdeling zal voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepalen dat het college een dwangsom verbeurt voor iedere dag dat het college in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
7. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Nu de beroepen nagenoeg identiek zijn en [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] door dezelfde gemachtigde zijn vertegenwoordigd, gaat het om samenhangende zaken die bij de toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht moeten worden aangemerkt als één zaak. Bij de berekening van deze vergoeding zal wat betreft de zwaarte van de zaak de wegingsfactor zeer licht (0,25) worden gehanteerd.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen gegrond;
II. vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit ter uitvoering van de uitspraak van de Afdeling van 25 september 2013 in zaak nr. 201300733/1/A4;
III. draagt het college van gedeputeerde staten van Groningen op om uiterlijk op 30 juni 2014 alsnog een besluit te nemen ter uitvoering van de uitspraak van de Afdeling van 25 september 2013 in zaak nr. 201300733/1/A4 en dit besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
IV. bepaalt dat het college van gedeputeerde staten van Groningen aan [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] een dwangsom verbeurt voor elke dag waarmee het de hiervoor genoemde datum van 30 juni 2014 overschrijdt, waarbij de hoogte van de dwangsom € 100,00 per dag (zegge: honderd euro) bedraagt, met een maximum van € 15.000,00 (zegge: vijftienduizend euro), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
V. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Groningen tot vergoeding van bij [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 121,75 (zegge: honderdeenentwintig euro en vijfenzeventig centen), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
VI. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Groningen aan [appellant sub 1] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
VII. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Groningen aan [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] het door ieder van hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2014
Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij de Afdeling (artikel 8:55 van de Awb).
- Verzet dient schriftelijk en binnen zes weken na verzending van deze uitspraak te worden gedaan.
- In het verzetschrift moeten de redenen worden vermeld waarom de indiener het niet eens is met de gronden waarop de beslissing is gebaseerd.
- Indien de indiener over het verzet door de Afdeling wenst te worden gehoord, dient dit in het verzetschrift te worden gevraagd. Het horen gebeurt dan uitsluitend over het verzet.
457-784