201306010/1/A1.
Datum uitspraak: 23 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. het college van burgemeester en wethouders van Blaricum,
2. Hotel Restaurant Bellevue, gevestigd te Blaricum,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 mei 2013 in zaak nr. 12/3693 in het geding tussen:
Bellevue
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 15 november 2011 (hierna: besluit I) heeft het college Bellevue onder oplegging van een dwangsom van € 5.000,00 per geconstateerde overtreding met een maximum van € 50.000,00 gelast de geconstateerde overtredingen van voorschriften van het Bouwbesluit 2003 (hierna: het Bouwbesluit) te beëindigen en beëindigd te houden door binnen één dag na de verzenddatum van het besluit geen mensen meer te laten logeren op de bovenverdieping van het hotel-restaurant. Voorts heeft het college Bellevue onder oplegging van een dwangsom van € 1.000,00 per geconstateerde overtreding met een maximum van € 60.000,00 gelast de geconstateerde overtredingen van voorschriften van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken (hierna: het Gebruiksbesluit) binnen zes weken na de verzenddatum van het besluit te beëindigen.
Bij besluit van 18 november 2011 (hierna: besluit II) heeft het college, onder intrekking van de bij besluit van 15 november 2011 opgelegde last onder dwangsom wegens overtredingen van het Bouwbesluit per 18 november 2011, een last onder bestuursdwang opgelegd, waarbij Bellevue is opgedragen binnen één dag na de verzenddatum van het besluit de hotelkamers op de eerste en tweede verdieping te sluiten dan wel te verzegelen. Om de overtreding geheel ongedaan te maken dient Bellevue de sub-brandcompartimentering aan te passen aan het Bouwbesluit, niveau "bestaande bouw".
Bij afzonderlijk besluit van 18 november 2011 (hierna: besluit III) heeft het college wegens het niet voldoen aan de last onder dwangsom inzake het Bouwbesluit een dwangsom van € 5.000,00 ingevorderd.
Bij besluit van 10 juli 2012 heeft het college het door Bellevue gemaakte bezwaar tegen de hierboven genoemde besluiten ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 mei 2013 heeft de rechtbank het door Bellevue daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 10 juli 2012 vernietigd, besluit I herroepen, voor zover daarbij aan Bellevue een last onder dwangsom is opgelegd wegens overtreding van voorschriften van het Bouwbesluit, en besluit II en besluit III geheel herroepen. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 10 juli 2012. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben het college en Bellevue hoger beroep ingesteld.
Bellevue heeft een verweerschrift ingediend.
Bellevue heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 januari 2014, waar het college, vertegenwoordigd door mr. F.R.M. van Lent en L.S. Zimmerman, beiden werkzaam bij de gemeente, en Bellevue, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. G.J.A.M. Bogaers, advocaat te Laren, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bellevue heeft binnen de begunstigingstermijn aan de in besluit I opgenomen last onder dwangsom, opgelegd wegens overtredingen van het Gebruiksbesluit, voldaan. Het college heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat geen dwangsommen zijn verbeurd. Besluit III ziet ook niet op die last. Voor Bellevue bestaat er derhalve geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van haar hoger beroep, nu dat alleen gronden bevat die zien op het oordeel van de rechtbank over de last onder dwangsom inzake de overtredingen van het Gebruiksbesluit. De door Bellevue gestelde schade, opgelopen wegens de sluiting van het hotel gedurende enkele weken, is, zoals door Bellevue ter zitting is bevestigd, niet veroorzaakt door de opgelegde last onder dwangsom wegens de overtredingen van het Gebruiksbesluit, maar wegens de in besluit I opgenomen last onder dwangsom inzake overtredingen van het Bouwbesluit, zodat ook daarin geen belang is gelegen voor een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep.
Voor zover Bellevue een principiële uitspraak wenst over het oordeel van de rechtbank dat het college wat betreft de last onder dwangsom inzake het Gebruiksbesluit, genoemd in besluit I, zorgvuldig zou hebben gehandeld, wordt overwogen dat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 26 maart 2014 in zaak nr. 201306469/1/A2), het enkele feit dat een partij een principiële uitspraak van de Afdeling wenst, geen rechtens te honoreren belang oplevert.
2. Het hoger beroep van Bellevue is niet-ontvankelijk.
3. Het college betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bevoegd was tot het opleggen van de last onder dwangsom wegens de overtredingen van het Bouwbesluit, genoemd in besluit I. Volgens het college volgt uit de controlerapporten van 26 februari 2010 en 19 augustus 2010, waarnaar in besluit I wordt verwezen, dat ten tijde van het opleggen van de last onder dwangsom niet werd voldaan aan het Bouwbesluit, omdat is geconstateerd dat de sub-brandcompartimentering ontbreekt. De deuren van de slaapvertrekken waren niet zelfsluitend uitgevoerd, aldus het college. Gelet hierop wordt volgens het college niet voldaan aan het minimale bouwkundige brandveiligheidsniveau voor "bestaande bouw".
3.1. Het college betoogt terecht dat anders dan de rechtbank heeft overwogen uit de controlerapporten van 26 februari 2010 en 19 augustus 2010 blijkt dat de sub-brandcompartimentering ontbreekt. De rechtbank heeft weliswaar terecht overwogen dat in die rapporten twijfels worden geuit ten aanzien van de brandwerendheid van de kamerwanden en de vluchtweg alsmede ten aanzien van de vloeren en de doorvoeringen, maar uit die rapporten blijkt wel dat de deuren niet goed aansluiten. Het college kan worden gevolgd in zijn betoog dat het niet goed aansluiten van deuren gevolgen heeft voor de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag vanuit een sub-brandcompartiment, zodat een toereikende sub-brandcompartimentering ontbrak. Het college was, anders dan de rechtbank heeft overwogen, derhalve bevoegd handhavend op te treden wegens strijd met artikel 2.124 van het Bouwbesluit.
Het betoog slaagt.
4. Het college betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat het bevoegd was tot het opleggen van een last onder bestuursdwang wegens het niet voldoen aan de voorschriften van het Bouwbesluit.
4.1. Gelet op hetgeen hiervoor onder 3.1 is overwogen overweegt de Afdeling dat het college bevoegd was tot het opleggen van een last onder bestuursdwang wegens het niet voldoen aan artikel 2.124 van het Bouwbesluit.
Het betoog slaagt.
5. Het college was derhalve, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, bevoegd om een last onder dwangsom op te leggen alsmede, na intrekking van deze last onder dwangsom per 18 november 2011, een last onder bestuursdwang wegens overtreding van het Bouwbesluit.
Gelet hierop zal de Afdeling alsnog de enig resterende, door Bellevue bij de rechtbank aangevoerde beroepsgrond over de in besluit I opgenomen begunstigingstermijn met betrekking tot de overtreding van het Bouwbesluit beoordelen, nu de rechtbank daaraan niet is toegekomen.
6. Bellevue betoogt dat het college ten onrechte een onredelijk korte begunstigingstermijn heeft gesteld in de last onder dwangsom ten aanzien van de overtreding van het Bouwbesluit, genoemd in besluit I.
6.1. Ingevolge artikel 5:32a, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt bij een last onder dwangsom die strekt tot het ongedaan maken van een overtreding of tot het voorkomen van verdere overtreding, een termijn gesteld gedurende welke de overtreder de last kan uitvoeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd.
6.2. Bellevue diende binnen één dag na de verzenddatum van besluit I er voor te zorgen dat er geen mensen meer zouden logeren op de bovenverdieping van het pand.
Bellevue kan worden gevolgd in het betoog dat de in besluit I opgenomen begunstigingstermijn onredelijk kort is. De Afdeling neemt hierbij het volgende in aanmerking. Het besluit is op 15 november 2011 per aangetekende post naar Bellevue verzonden. Dat betekent dat Bellevue het besluit niet eerder dan 16 november 2011 kon ontvangen. Dat was ook de laatste dag waarop aan de last kon worden voldaan. Het college heeft niet aannemelijk gemaakt waarom niet kon worden volstaan met een langere begunstigingstermijn, nu er geen acuut brandgevaar was, maar door de in geding zijnde overtreding van het Bouwbesluit mogelijk wel problemen zouden kunnen ontstaan bij het onder controle houden van een eventuele brand. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het college al sinds februari 2010 op de hoogte was van de situatie in het hotel en dat het niet eerder aanleiding heeft gezien om handhavend op te treden. Bovendien was het hotel op het moment van ontvangst van de last onder dwangsom volgeboekt. Bellevue kon op dat moment dan ook niet overgaan tot sluiting van de bovenverdieping, mede omdat zich in de kamers nog persoonlijke bezittingen van de gasten bevonden en de gasten op dat moment ook niet aanwezig waren in het hotel.
Het betoog slaagt.
7. Gelet op hetgeen hiervoor in 6.2 wordt overwogen, heeft de rechtbank, zij het op andere gronden, terecht geoordeeld dat het besluit tot het opleggen van de last onder dwangsom inzake overtredingen van het Bouwbesluit, genoemd in besluit I, geen stand kan houden. Het college kon gelet hierop niet tot invordering van de dwangsom bij besluit III overgaan.
8. Het hoger beroep van het college is gegrond.
De aangevallen uitspraak dient, gelet op hetgeen hiervoor onder 4.1 is overwogen, te worden vernietigd, voor zover de rechtbank het besluit op bezwaar van 10 juli 2012 heeft vernietigd ten aanzien van de in besluit II opgenomen last onder bestuursdwang alsmede voor zover de rechtbank besluit II heeft herroepen.
Nu de beslissing van de rechtbank met betrekking tot de in besluit I opgenomen last onder dwangsom opgelegd wegens overtredingen van het Bouwbesluit juist is, dient de aangevallen uitspraak in zoverre, met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd. Nu Bellevue in beroep terecht heeft aangevoerd dat de in die last vermelde begunstigingstermijn wegens overtredingen van het Bouwbesluit te kort is en thans, zoals ter zitting is komen vast te staan, aan die last is voldaan, zodat het opleggen van een nieuwe begunstigingstermijn geen doel treft, heeft de rechtbank in zoverre terecht, zij het op andere gronden, het besluit op bezwaar van 10 juli 2012 vernietigd alsmede in zoverre terecht besluit I betreffende de last onder dwangsom opgelegd wegens overtredingen van het Bouwbesluit herroepen. De rechtbank heeft derhalve eveneens terecht besluit III herroepen.
9. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Bellevue heeft op het formulier proceskosten te kennen gegeven dat zij kosten heeft gemaakt in verband met een door een deskundige aan hem uitgebracht deskundigenrapport. In haar beroepschrift heeft zij geen beroep gedaan op zo’n rapport, noch heeft zij de uren die aan dat rapport besteed zouden zijn met gegevens onderbouwd. Deze kosten komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van Bellevue niet-ontvankelijk;
II. verklaart het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Blaricum gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 mei 2013 in zaak nr. 12/3693, voor zover het besluit van 10 juli 2012, kenmerk 2012-010036/BA, is vernietigd, voor zover dat betrekking heeft op de op 18 november 2011 opgelegde last onder bestuursdwang wegens overtredingen van het Bouwbesluit en voor zover het besluit van 18 november 2011, kenmerk 2011-000226/BA, is herroepen;
IV. bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen, voor het overige;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Blaricum tot vergoeding van bij Hotel Restaurant Bellevue in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.005,54 (zegge: duizendenvijf euro en vierenvijftig cent), waarvan € 974,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Montagne
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2014
374-776.