201305748/1/R2.
Datum uitspraak: 22 januari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Beek-Ubbergen, gemeente Ubbergen,
2. [appellant sub 2], wonend te Beek-Ubbergen, gemeente Ubbergen,
3. [appellant sub 3], wonend te Beek-Ubbergen, gemeente Ubbergen,
en
de raad van de gemeente Ubbergen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 mei 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Kern Beek" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] beroepen ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 november 2013 waar [appellant sub 1], in persoon, [appellant sub 2], in persoon, en [appellant sub 3], in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door H. Petteren drs M.A. Wijnen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De raad stelt dat de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard voor zover deze zijn gericht tegen de wijziging van de voorgevelrooilijn ter hoogte van hun woningen.
1.1. De beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] voor zover deze zich richten tegen de wijziging van de voorgevelrooilijn ter hoogte van de hun woningen, steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.
Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij tegen het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten. Deze omstandigheid doet zich niet voor. De beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] zijn in zoverre niet-ontvankelijk.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
3. Het plan is overwegend consoliderend van aard. De mogelijkheden uit het voorgaande plan zijn grotendeels overgenomen.
4. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat aan de gronden aan de achterzijde van Bongerdstraat 3 en 5 grenzend aan de Sprongstraat (locatie hoek Akenshof-Sprongstraat) en de gronden aan de Waterstraat en de Akenshof (locatie Waterstraat) ten onrechte de bestemming "Wonen-1" is toegekend en niet overeenkomstig het bestaande gebruik als parkeerterrein de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied". Voorts betogen [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] dat het niet aannemelijk is dat het gebruik van de twee terreinen zal wijzigen. Voorts betogen zij dat er niet is opgetreden tegen het illegale gebruik als parkeerterrein.
4.1. De Afdeling acht het uitgangspunt van de raad om in dit geval de woonbestemming zoals opgenomen in het voorgaande plan te handhaven, niet onredelijk. De woonbestemming is gelet op de functies in de omgeving passend. De grondeigenaar van de locatie Waterstraat is aangeschreven om het met het (voorgaande) plan strijdige gebruik van de gronden te staken.
4.2. De beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] gericht tegen het plandeel met de bestemming "Wonen-1" ter plaatse van de gronden locatie hoek Akenshof-Sprongstraat en locatie Waterstraat zijn ongegrond.
5. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat aan de gronden ter plaatse van het parkeerterrein aan de linkerzijde van de supermarkt ten onrechte de bestemming "Detailhandel" zonder bouwvlak is toegekend, omdat deze bestemming niet in overeenstemming is met het bestaande gebruik. Zij stellen dat omdat het parkeerterrein uitsluitend gebruikt wordt ten behoeve van parkeerdoeleinden de bestemming "Verkeer-Verblijfsdoeleinden" dient te worden toegekend. Zij verwijzen naar het parkeerterrein aan de Schellingshof.
5.1. Ingevolge artikel 5, lid 5.1.1, van de planregels zijn de voor Detailhandel aangewezen gronden bestemd voor:
a. detailhandel;
b. ondersteunende horeca;
c. een parkeergarage;
een en ander met de bijbehorende voorzieningen zoals groen, parkeervoorzieningen, paden, water(beringsvoorzieningen) e.d. e overeenkomstig de in 5.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemming.
5.2. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de gehandhaafde bestemming "Detailhandel" in overeenstemming is met het bestaande gebruik.
5.3. Het desbetreffende parkeerterrein, dat direct westelijk van de supermarkt ligt, dient uitsluitend te worden gebruikt ten behoeve van de supermarkt en wordt als zodanig gebruikt. De toegekende bestemming maakt dat gebruik mogelijk.
5.4. Ten aanzien van de door [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] gemaakte vergelijking met het parkeerterrein aan de Schellingshof wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie omdat het hier een openbaar parkeerterrein betreft dat ten dienste staat van meerdere omringende functies. Derhalve is aan deze gronden in overeenstemming met het bestaande gebruik de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied" toegekend. In hetgeen [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie.
5.4.1. De beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] gericht tegen het plandeel met de bestemming "Detailhandel" ter plaatse van de gronden direct westelijk van de supermarkt zijn ongegrond.
6. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat een deel van hun woningen ten onrechte is aangemerkt als bijgebouw. Dit deel is gelijktijdig gebouwd met het hoofdgebouw en dient daarom aangemerkt te worden als hoofdgebouw en binnen het bouwvlak te vallen. Zij vrezen voor beperktere mogelijkheden voor wat betreft de bouwmogelijkheden voor bijgebouwen en gebruik ten behoeve van wonen en zorg.
6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de regeling grotendeels aansluit bij de voorheen geldende regeling voor bijgebouwen maar een andere terminologie hanteert en geen beperktere mogelijkheden kent wat betreft de oppervlakte aan bijgebouwen. Een uitbreiding van het bouwvlak zoals door [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] gewenst, zou tot gevolg hebben dat het bijbehorende bouwwerk dezelfde bouwhoogte als de woning mag hebben en dat acht de raad niet wenselijk.
6.2. Het plan kent een vormtechnische benadering van aanwezige hoofd- en bijgebouwen aangeduid als bijbehorende bouwwerken. Bebouwing gesitueerd onder de kap van het hoofdgebouw is hoofdgebouw en valt binnen het bouwvlak, de overige bebouwing betreft bijbehorend bouwwerk, hetgeen op de plankaart binnen de aanduiding (=zone) bijgebouwen valt. In het voorgaande plan mochten weliswaar ondergeschikte bouwdelen in de bebouwingszone voor woningen worden opgericht maar daar golden ook beperkingen voor bijvoorbeeld de hoogte. Ten aanzien van bebouwing buiten de bebouwingszone golden ook beperkingen. Niet is aannemelijk gemaakt dat de huidige regeling aanzienlijke beperkingen kent voor wat betreft de oppervlakte van bijgebouwen. Ingevolge het huidige plan mag de bebouwde oppervlakte van bijbehorende bouwwerken niet meer dan 100 m2 bedragen, met dien verstande dat de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ voor niet meer dan 50% bebouwd mogen zijn. Ingevolge het voorgaande plan mocht de bebouwde oppervlakte van de bebouwing buiten de bebouwingszone tezamen niet meer bedragen dan 35% van de oppervlakte van het bouwperceel gelegen binnen de bebouwingsgrenzen waarbij het vrijstaande bijgebouw geen grotere bebouwde oppervlakte mag hebben dan 24 m2. Voor zover de wens bestaat om in de toekomst wonen en zorg ook in de bijbehorende bouwwerken mogelijk te maken, overweegt de Afdeling dat in het plan ter plaatse van de gronden waaraan de bestemming "Wonen - 1" is toegekend als hier het geval het gebruik van een deel van de woning en/of de daarbij behorende vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten behoeve van wonen en zorg is toegestaan. Bovendien is het mogelijk om binnen de bestaande bestemming - onder omstandigheden na het verlenen van een omgevingsvergunning - een grotere oppervlakkte aan bijbehorende bouwwerken toe te staan voor deze functie. De betogen falen.
7. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] niet-ontvankelijk voor zover deze zijn gericht tegen de wijziging van de voorgevelrooilijn ter hoogte van hun woningen;
II. verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Ouwehand
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2014
224.