201305757/1/A3.
Datum uitspraak: 23 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellante] handelend onder de naam BBC Bruxelles,
gevestigd te Breda,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 17 mei 2013 in zaak nr. 13/659 in het geding tussen:
[appellante]
en
de burgemeester van Breda.
Procesverloop
Bij besluit van 15 juni 2012, gewijzigd bij dat van 22 juni 2012, heeft de burgemeester de aan [appellante] ten behoeve van BBC Bruxelles verleende ontheffing voor verlengde sluitingstijden per 27 juni 2012 ingetrokken.
Bij besluit van 14 januari 2013 heeft de burgemeester het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 mei 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 maart 2014, waar [appellante], vertegenwoordigd door haar vennoot [vennoot], bijgestaan door mr. M.I. Houben, advocaat te Amsterdam, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. P. Eekhof, werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Drank- en Horecaverordening Breda 2001 (hierna: verordening) is het de leidinggevende en leidinggevenden verboden in zijn/haar Drank- en Horeca-inrichting of alcoholvrije inrichting die gelegen is binnen of buiten het uitgaansgebied, zoals aangegeven is in artikel 10, lid 6, van de verordening, tussen 02.00 en 07.00 uur bezoekers te hebben of toe te laten.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, onder c, kan de burgemeester in afwijking van artikel 1 onder a. voor Drank- en Horeca-inrichtingen die gelegen zijn in het uitgaansgebied ontheffing verlenen van het verbod om tussen 02.00 uur en 07.00 uur bezoekers in zijn of haar Drank- en Horeca-inrichting te hebben of toe te laten met dien verstande dat de ontheffing kan worden verleend voor de periode van 02.00 uur tot 04.00 uur en het daarbij verboden is om tussen 02.00 uur en 04.00 uur bezoekers op het terras te hebben of toe te laten.
Ingevolge het eerste lid, onder d, sub 3, worden zodanige ontheffingen geweigerd of ingetrokken, indien gevaar of bedreiging voor de openbare orde en veiligheid en zedelijkheid kan of is ontstaan, dan wel ernstige vrees voor aantasting van het woon- en leefklimaat bestaat.
2. Op 13 augustus 2009 is aan [appellante] als exploitant van BBC Bruxelles krachtens artikel 15, eerste lid, onder c, van de verordening ontheffing verleend. Deze ontheffing is op 13 augustus 2010 gewijzigd in een ontheffing voor onbepaalde tijd. Daarbij is een waarschuwing gegeven wegens de constatering dat op 26 november 2009 slechts één portier in plaats van de vereiste drie aanwezig was. Op 10 december 2011 is wederom geconstateerd dat een portier te weinig aanwezig was. Voorts heeft volgens een mutatierapport van de regiopolitie Midden en West Brabant van 7 april 2012 een portier van BBC Bruxelles op die dag tussen 2.20 en 2.50 uur een persoon een kopstoot gegeven en had deze persoon een rode bult op zijn voorhoofd. Het slachtoffer heeft daarvan aangifte gedaan. Er zijn twee getuigenverklaringen en door een bewakingscamera gemaakte beelden van het incident. In een proces-verbaal van 1 juni 2012 zijn de camerabeelden uitgeschreven. In een proces-verbaal van 4 juni 2012 is gerelateerd dat een brigadier op 7 april 2012 een opstootje bij de deuropening van BBC Bruxelles heeft waargenomen en daarbij enkele portiers en andere personen betrokken waren en hij op enig moment een persoon achterover zag vallen.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de intrekking van de ontheffing niet op een duidelijke rechtsgrondslag berust, nu niet blijkt of de incidenten van 26 november 2009 en 10 december 2011 aan de intrekking ten grondslag zijn gelegd. Weliswaar heeft de rechtbank terecht overwogen dat de ontheffing uitsluitend is ingetrokken naar aanleiding van het incident van 7 april 2012, maar zij is er ten onrechte aan voorbij gegaan dat de burgemeester gedurende de procedure herhaaldelijk naar de incidenten van 26 november 2009 en 10 december 2011 heeft verwezen.
3.1. Dat betoog faalt. De burgemeester heeft ter zitting van de Afdeling desgevraagd bevestigd dat aan de in bezwaar gehandhaafde intrekking van de ontheffing slechts het incident van 7 april 2012 ten grondslag ligt. De rechtbank heeft terecht beoordeeld of de intrekking die uitsluitend is geschied naar aanleiding van dat incident, gerechtvaardigd was. Anders dan [appellante] betoogt, was de rechtbank niet gehouden om zich over de verwijzingen van de burgemeester naar de incidenten van 26 november 2009 en 10 december 2011 uit te laten, nu deze niet aan het bij haar bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd.
4. Voorts betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het uitdelen van een kopstoot, waarvan zij betwist dat dat heeft plaatsgevonden, een bedreiging voor de openbare orde oplevert. Voor de beoordeling van de vraag of een dergelijke bedreiging zich voordoet, dient onderzocht te worden, wat de ter plaatse heersende openbare orde is. Het uitdelen van een kopstoot in een druk bezocht horecaconcentratiegebied in een grote stad in Nederland levert niet zonder meer een bedreiging voor de openbare orde op. Dit is bijvoorbeeld anders in een buitenwijk van Breda of een naastgelegen dorp, aldus [appellante].
4.1. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de burgemeester terecht op grond van de camerabeelden van het incident, het mutatierapport van 7 april 2012 en het proces-verbaal van 1 juni 2012 heeft aangenomen dat de desbetreffende portier van BBC Bruxelles aan een persoon een kopstoot heeft gegeven. Dat vindt bevestiging in het proces-verbaal van 4 juni 2012.
Wat betreft de vraag of het incident een gevaar of bedreiging voor de openbare orde en veiligheid oplevert, komt de burgemeester beoordelingsruimte toe. Het aangevoerde heeft de rechtbank terecht geen grond gegeven voor het oordeel dat de burgemeester zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat juist in een druk bezocht uitgaansgebied met een bovengemiddelde concentratie van horecagelegenheden de openbare orde en veiligheid sneller in het geding zijn en het uitdelen van een kopstoot een gevaar of bedreiging voor de openbare orde en veiligheid oplevert. De rechtbank heeft terecht de grenzen van de aan hem toekomende beoordelingsruimte niet overschreden geacht.
Gezien het voorgaande, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de burgemeester zich op het standpunt mocht stellen dat het uitdelen van een kopstoot een gevaar of bedreiging voor de openbare orde en veiligheid oplevert, als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onder d, sub 3, van de verordening.
Het betoog faalt.
5. [appellante] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de in artikel 15, eerste lid, onder d, van de verordening neergelegde intrekkingsgronden een dwingendrechtelijk karakter hebben. Uit de besluitvorming blijkt dat de burgemeester de notitie Handhaving@horeca Breda (hierna: de notitie) en de Beleidsregeling sluitingstijden Breda 2009 (hierna: Beleidsregeling) in de beoordeling heeft betrokken. Uit de Beleidsregeling volgt dat bij de in artikel 15, eerste lid, onder d, van de verordening vermelde weigerings- en intrekkingsgronden rekening wordt gehouden met de in de notitie neergelegde sanctiestrategie en ruimte bestaat om van dwingende regelgeving af te wijken. De rechtbank heeft derhalve miskend dat de burgemeester zijn eigen beleid niet goed heeft uitgelegd, aldus [appellante].
5.1. Gelet op de bewoordingen van artikel 15, eerste lid, onder d, van de verordening, wordt een ontheffing, als bedoeld onder c, ingetrokken, indien zich een van de daar vermelde gronden voordoet. Anders dan [appellante] betoogt, biedt de in die bepaling aan de burgemeester toegekende bevoegdheid deze derhalve, indien de burgemeester eenmaal tot het oordeel is gekomen, dat een gevaar of bedreiging voor de openbare orde en veiligheid is ontstaan, geen beleidsvrijheid, maar dient hij de ontheffing in te trekken. Zoals de burgemeester ter zitting heeft toegelicht, is de Beleidsregeling een nadere invulling van de verordening, voor zover op grond daarvan beleidsvrijheid bestaat. De in de notitie neergelegde handhavingsmatrices zien op het aanwenden van andere bevoegdheden dan het intrekken van de ontheffing voor verlengde sluitingstijden. Zo ziet de Beleidsregeling, waar deze vermeldt dat afhankelijk van de zwaarte van de overtreding de tweede stap het intrekken van de ontheffing kan betekenen, op het overtreden van het sluitingsuur door een horecazaak met een ontheffing verlengde sluitingstijden. De burgemeester was daarom ook volgens de notitie niet gehouden om eerst een waarschuwing te geven. Voorts faalt, gelet op de tekst van artikel 15, eerste lid, onder d, van de verordening, ook het betoog dat onduidelijkheden in het beleid, wat daar verder van zij, ten voordele van [appellante] moeten worden uitgelegd.
Gezien het voorgaande, heeft de rechtbank in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de burgemeester ten onrechte tot intrekking van de ontheffing heeft besloten.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. H. Troostwijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Neuwahl
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2014
280-697.