ECLI:NL:RVS:2014:1400

Raad van State

Datum uitspraak
23 april 2014
Publicatiedatum
23 april 2014
Zaaknummer
201305227/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake handhaving bouwwerkzaamheden te Voorschoten

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de erven van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 1 mei 2013. De zaak betreft een verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen bouwwerkzaamheden op een perceel in Voorschoten, dat door het college van burgemeester en wethouders op 14 juni 2011 is afgewezen. Het college verklaarde het bezwaar van [appellant] ongegrond bij besluit van 28 februari 2012. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, waarop de erven hoger beroep hebben ingesteld.

Tijdens de zitting op 14 maart 2014 is vastgesteld dat de erven inmiddels de woning op het perceel hebben verkocht en de eigendom hebben overgedragen. Hierdoor is het belang van de erven bij een uitspraak van de Afdeling komen te vervallen. De Afdeling overweegt dat de bestuursrechter alleen inhoudelijk kan oordelen als de indiener een actueel en reëel belang heeft. Aangezien dit belang niet meer aanwezig is, kan de Afdeling niet tot een inhoudelijke beoordeling komen.

De Afdeling verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat, en is openbaar uitgesproken op 23 april 2014.

Uitspraak

201305227/1/A1.
Datum uitspraak: 23 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de erven van [appellant] (hierna: de erven),
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 1 mei 2013 in zaak nr. 12/518 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Voorschoten.
Procesverloop
Bij besluit van 14 juni 2011 heeft het college een verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen de bouwwerkzaamheden op het perceel [locatie 1] te Voorschoten (hierna: het perceel), afgewezen.
Bij besluit van 28 februari 2012 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 mei 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de erven hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 maart 2014, waar de erven, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door I. Krus en mr. P van den Berg, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], bijgestaan door [gemachtigde], gehoord.
Overwegingen
1. De Afdeling overweegt ambtshalve als volgt.
2. Ten tijde van de besluiten van 14 juni 2011 en 28 februari 2012 en de aangevallen uitspraak was wijlen [appellant] eigenaar van de woning op het perceel [locatie 2]. Ter zitting is komen vast te staan dat de erven de desbetreffende woning hebben verkocht en de eigendom ervan hebben overgedragen. Niet gebleken is dat de erven nog belang hebben bij een oordeel van de Afdeling over de door hen aangevoerde gronden tegen de aangevallen uitspraak.
Het betoog van de erven dat zij uit principieel oogpunt een uitspraak wensen en dat nog geen duidelijkheid is verkregen over de interpretatie van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Krimwijk II", leidt niet tot een ander oordeel. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 27 december 2012 in zaak nr. 201204713/1/A1), is de bestuursrechter slechts gehouden tot inhoudelijke beoordeling van een bij hem ingediend beroep tegen een besluit van een bestuursorgaan, indien de indiener daarbij een actueel en reëel belang heeft. Indien dat belang is vervallen, is de bestuursrechter niet geroepen uitspraak te doen uitsluitend vanwege de principiële betekenis daarvan.
3. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2014
414-713.