ECLI:NL:RVS:2014:1385

Raad van State

Datum uitspraak
8 april 2014
Publicatiedatum
16 april 2014
Zaaknummer
201311219/2/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake vergunning ontgronden percelen gemeente Schaijk ten behoeve van project Reliëfherstel Palmven

Op 8 april 2014 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in een geschil tussen een verzoeker en het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant. Het geschil betreft een vergunning die op 28 oktober 2013 is verleend aan Staatsbosbeheer Buitenzaken voor het ontgronden van percelen in de gemeente Schaijk, ten behoeve van het project 'Reliëfherstel Palmven'. De verzoeker heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij van mening is dat hij niet op de juiste wijze op de hoogte is gesteld van de terinzagelegging van het ontwerpbesluit.

De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 maart 2014, waarbij de verzoeker werd bijgestaan door T.P.L.H. Swinkels en het college vertegenwoordigd was door drs. J.A.P. van Eijk en A.A. Verbeek. Ook Staatsbosbeheer Buitenzaken was vertegenwoordigd door mr. A.J. Durville en ing. K. van der Laan. De voorzitter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De verzoeker heeft geen zienswijze ingediend over het ontwerpbesluit, wat volgens hem niet aan hem kan worden verweten, omdat hij niet persoonlijk op de hoogte was gesteld van de terinzagelegging.

De voorzitter heeft vastgesteld dat de kennisgeving van het ontwerpbesluit uitsluitend op de website van de provincie Noord-Brabant was gepubliceerd, wat volgens de Algemene wet bestuursrecht niet voldeed aan de vereisten voor kennisgeving. Desondanks concludeert de voorzitter dat het college overeenkomstig de wet heeft gehandeld, omdat er een wettelijk voorschrift gold voor elektronische verzending. De voorzitter verwacht dat de Afdeling in de bodemprocedure zal oordelen dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat de verzoeker geen zienswijze heeft ingediend.

Uiteindelijk heeft de voorzitter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat er slechts een gering spoedeisend belang is en dat de vergunning grotendeels is gerealiseerd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken op 8 april 2014.

Uitspraak

201311219/2/R4.
Datum uitspraak: 8 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 oktober 2013 heeft het college een vergunning onder voorschriften als bedoeld in de Ontgrondingenwet verleend aan Staatsbosbeheer Buitenzaken, voor het ontgronden van de percelen kadastraal bekend gemeente Schaijk, sectie I, perceelnummers 77, 78, 81, 82, 86, 91 en 95 ten behoeve van het project "Reliëfherstel Palmven".
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 maart 2014, waar [verzoeker], bijgestaan door T.P.L.H. Swinkels, en het college, vertegenwoordigd door drs. J.A.P. van Eijk en A.A. Verbeek, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting Staatsbosbeheer Buitenzaken, vertegenwoordigd door mr. A.J. Durville en ing. K. van der Laan, gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. [verzoeker] heeft geen zienswijze naar voren gebracht ten aanzien van het ontwerpbesluit. Volgens hem kan hem dit evenwel redelijkerwijs niet worden verweten, nu hij niet persoonlijk op de hoogte is gesteld van de terinzagelegging van het ontwerpbesluit, de terinzagelegging evenmin in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen bekend is gemaakt, doch uitsluitend op de website van de provincie is geplaatst. In dit verband wijst hij op pagina 8 van de aan de ontgrondingsvergunning ten grondslag gelegde "Aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling ontgronding Palmven" van adviesbureau Avallo Advies, waarin staat dat indien ten behoeve van een ontgrondingsvergunning geen MER-procedure hoeft te worden doorlopen, de kennisgeving in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen, alsmede in de Staatscourant bekend dient te worden gemaakt.
2.1. Ingevolge artikel 2:14, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geschiedt de verzending van berichten die niet tot een of meer geadresseerden zijn gericht, niet uitsluitend elektronisch, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, legt het bestuursorgaan het ontwerp met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.
Ingevolge artikel 3:12, eerste lid, geeft het bestuursorgaan, voorafgaand aan de terinzagelegging, in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze kennis van het ontwerp. Volstaan kan worden met het vermelden van de zakelijke inhoud.
Ingevolge artikel 6:13, voor zover hier van belang, kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht.
2.2. Het college heeft de kennisgeving van het ontwerpbesluit uitsluitend gepubliceerd op de website van de provincie Noord-Brabant.
2.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 15 augustus 2012 in zaak nr. 201102433/1/A4) kan een kennisgeving via het internet een geschikte wijze van kennisgeving als bedoeld in artikel 3:12, eerste lid, van de Awb zijn. Ingevolge artikel 2:14, tweede lid, en artikel 3:12, eerste lid, van de Awb, gelezen in onderlinge samenhang, dient van een ontwerpbesluit echter op ten minste één niet-elektronische, geschikte wijze als bedoeld in artikel 3:12, eerste lid, kennis te worden gegeven, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
2.4. Provinciale staten hebben op 7 december 2012 de verordening elektronische verzending Noord-Brabant (hierna: de verordening) vastgesteld.
Ingevolge artikel 2 van de verordening verzenden provinciale staten, gedeputeerde staten en de commissaris van de Koningin berichten als bedoeld in artikel 2:13, eerste lid, van de Awb uitsluitend elektronisch.
Ingevolge artikel 3 treedt de verordening in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst. De verordening is op 12 december 2012 in het Provinciaal Blad geplaatst, hetgeen met zich brengt dat deze op 13 december 2012 in werking is getreden, derhalve vóór de datum van terinzagelegging van het ontwerpbesluit op 3 september 2013.
2.5. Uit het voorgaande volgt dat ten tijde van de kennisgeving van het ontwerpbesluit er in de provincie Noord-Brabant een wettelijk voorschrift als bedoeld in artikel 2:14 van de Awb gold, nu buiten twijfel is dat de bepalingen van de verordening wettelijke voorschriften zijn. Het college heeft naar voorlopig oordeel dan ook overeenkomstig de artikelen 3:12 en 2:14 van de Awb kennis gegeven van het ontwerpbesluit.
Voor zover [verzoeker] aanvoert dat hij persoonlijk op de hoogte had moeten worden gesteld van de terinzagelegging van het ontwerpbesluit, overweegt de voorzitter dat dat afstuit op hetgeen hiervoor is overwogen. Daarnaast valt in de Ontgrondingenwet, noch in enig ander wettelijk voorschrift een bepaling aan te wijzen op grond waarvan het college in een geval als hier aan de orde verplicht is eventuele belanghebbenden persoonlijk in kennis te stellen van de terinzagelegging van een ontwerpbesluit tot vergunningverlening.
Ten aanzien van hetgeen is opgenomen in de aanmeldnotitie, wat daar verder ook van zij, overweegt de voorzitter dat artikel 2:14 van de Awb en artikel 2 van de verordening ook van toepassing zijn op de kennisgeving van het MER-beoordelingsbesluit. Nu het college bedoelde kennisgeving blijkens het verhandelde ter zitting op de website van de provincie Noord-Brabant heeft gepubliceerd, is ook van dit besluit op geschikte wijze kennis gegeven.
Gelet op het voorgaande verwacht de voorzitter dat de Afdeling in de bodemprocedure zal oordelen dat het beroep niet-ontvankelijk is, nu [verzoeker] geen zienswijze naar voren heeft gebracht tegen het ontwerpbesluit en dat niet verschoonbaar is.
3. De voorzitter stelt voorts vast dat met het verzoek slechts een zeer gering spoedeisend belang is gemoeid, nu het vergunde grotendeels is gerealiseerd. Voor zover [verzoeker] aanvoert dat Staatsbosbeheer Buitenzaken zich niet aan de voorschriften van de betrokken ontgrondingsvergunning houdt, overweegt de voorzitter dat dit, daargelaten de juistheid daarvan, een aspect van handhaving van de naleving van de ontgrondingsvergunning betreft, dat in deze procedure niet aan de orde kan komen.
4. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.
w.g. Polak w.g. Drouen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2014
472-783.