201309796/1/A4.
Datum uitspraak: 16 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Lexmond, gemeente Zederik,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 september 2013 in zaak nr. 13/1670 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zederik.
Procesverloop
Bij besluit van 22 januari 2013 heeft het college op grond van artikel 2.33, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) de op 14 mei 1985 en 4 juni 1997 voor de inrichting aan [locatie 1] te Lexmond verleende milieuvergunningen ingetrokken.
Bij uitspraak van 19 september 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 maart 2014, waar [appellante] is verschenen.
Overwegingen
1. [appellante] betoogt dat de rechtbank haar beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Volgens haar is zij belanghebbende bij het intrekkingsbesluit van de vergunningen en heeft de rechtbank haar oordeel niet op alle relevante feiten en omstandigheden gebaseerd. [appellante] voert daartoe aan dat vergunninghouder haar waterdoorgang zonder de daarvoor benodigde omgevingsvergunning heeft gedempt, hetgeen de rechtbank ten onrechte niet bij haar oordeel heeft betrokken. Ook heeft de rechtbank volgens haar miskend dat de vergunningen bij het besluit van 22 januari 2013 ten onrechte zijn overgedragen aan [belanghebbende] (hierna: de maatschap).
1.1. Bij het besluit van 22 januari 2013 heeft het college de vergunningen voor het oprichten en in werking hebben en het veranderen van een fruitteeltbedrijf aan [locatie 1] te Lexmond van 14 mei 1985 en 4 juni 1997 ingetrokken, omdat gedurende drie jaar geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van deze vergunningen. Na de inwerkingtreding van de Wabo zijn de hiervoor genoemde vergunningen op grond van artikel 1.2, eerste lid, van de Invoeringswet Wabo omgevingsvergunningen geworden. Ingevolge artikel 2.25, eerste lid, van de Wabo gelden de op 14 mei 1985 en 4 juni 1997 verleende vergunningen voor een ieder die de inrichting drijft op het perceel aan [locatie 1] te Lexmond. De vergunningen zijn destijds aangevraagd door [persoon]. Na zijn overlijden moest een of meer maten van de maatschap als rechtverkrijgende worden aangemerkt en de maatschap als drijver van de inrichting. Het besluit van 22 januari 2013 is daarom aan de maatschap gericht. Het besluit betreft echter uitsluitend de intrekking van de vergunningen en niet, zoals [appellante] veronderstelt, de overdracht van de vergunningen aan de maatschap. Dit is terecht door de rechtbank overwogen. Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat in de procedure van [appellante] tegen de intrekking van de hiervoor genoemde vergunningen geen oordeel kan worden gegeven over de demping van de watergang naast het perceel van [appellante] aan de [locatie 2] te Lexmond, omdat het besluit van 22 januari 2013 daarop geen betrekking heeft.
Het betoog faalt.
2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.T. de Jong, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. De Jong
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2014
628.