201308187/1/R2.
Datum uitspraak: 16 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Loenen aan de Vecht, gemeente Stichtse Vecht,
en
de raad van de gemeente Stichtse Vecht,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Loenen aan de Vecht" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 maart 2014, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M.E. van den Kommer, advocaat te Hoofddorp, en de raad, vertegenwoordigd door S.C. Lutters en A.F.J.M. Emmelot, beide werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Verder is ter zitting [belanghebbende] gehoord.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een actualisering van het planologisch regime voor het grondgebied van de gemeente Loenen aan de Vecht en legt hoofdzakelijk de bestaande situatie vast.
3. Het beroep van [appellant] is gericht tegen de vaststelling van het plan voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Tuin - 1" betreffende de gronden gelegen achter de woningen op de percelen [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3] te Loenen aan de Vecht.
[appellant] betoogt dat aan de gronden ten onrechte de bestemming "Tuin - 1" is toegekend, aangezien deze gronden geen directe relatie hebben met één van de aangrenzende woningen [locatie 1] of [locatie 2], die in gezamenlijk eigendom van [persoon] en [belanghebbende] zijn. Hij voert hiertoe aan dat de gronden feitelijk niet in gebruik zijn als tuin behorend bij één van deze woningen door de afscheiding met een heg en het met deze bestemming strijdige gebruik als opslagplaats van materialen voor het aannemingsbedrijf van [persoon]. De gronden waaraan de bestemming "Tuin - 1" is toegekend worden niet ontsloten via de bij de genoemde woningen behorende tuinen, maar via een afzonderlijke toegang aan de zijde van de woning [locatie 3]. Verder blijkt uit artikel 16 van de planregels dat er tussen de gronden met de bestemming "Tuin - 1" een directe koppeling moet bestaan met het woonperceel, dat wil zeggen het perceel waarop het hoofdgebouw is gelegen, en dat in dit geval een hoofdgebouw ontbreekt. De gronden met de bedoelde bestemming kunnen volgens [appellant] ook maar bij één op het perceel staand hoofdgebouw behoren.
Verder betoogt [appellant] dat de bestemming "Tuin - 1" meer bouwmogelijkheden biedt dan de op grond van het vorige bestemmingsplan geldende bestemming "Agrarische doeleinden", op grond waarvan gebouwen niet waren toegestaan. Omdat de raad volgens de toelichting van het plan beoogt bebouwing van de open gronden die hun agrarische functie hebben verloren te voorkomen, dient dit verbod om gebouwen op bedoelde gronden op te richten te worden gehandhaafd.
Verder verdraagt de bestemming "Tuin - 1" zich volgens [appellant] niet met het door de raad in het gebied waar de gronden zijn gelegen van belang geachte behoud van waardevolle landschapsstructuren en de ontwikkeling van een half open stroomruggenlandschap, waarbij de uitbreiding van de natuur- en landschapswaarden centraal staat. [appellant] wijst in dit verband op de op de gronden aanwezige blokhut met een oppervlakte van 30 m2, die door een verwijzing in de toelichting van het plan naar de mogelijkheid op deze gronden vergunningsvrije gebouwen op te richten, gehandhaafd kan blijven en waarmee in strijd wordt gehandeld met het beleid van de raad om de bestemming zodanig vorm te geven dat de openheid van het landschap wordt behouden.
3.1. De raad betoogt dat de bestemming "Tuin - 1" overeenkomt met de al gedurende meer dan tien jaar bestaande feitelijke situatie, waarbij de gronden als tuin ten behoeve van de woonpercelen [locatie 1] en [locatie 2] worden gebruikt. De raad acht dit een passender bestemming dan de voorheen aan de gronden toegekende agrarische functie. De raad wijst in dit verband op de ontwikkeling in de afgelopen jaren, waarbij de woonfunctie in het lint, waarvan de woningen [locatie 1] en [locatie 2] deel uitmaken, steeds meer de overhand heeft gekregen en niet-woonfuncties als agrarische bedrijven geleidelijk uit het lint zijn verdwenen, waardoor deze gronden hun oorspronkelijk karakter hebben verloren. Verder betoogt de raad dat de bestemming "Tuin - 1" de uitvoering van het beleidsvoornemen om het halfopen stroomruggenlandschap te versterken en herkenbaar te houden niet in de weg staat. De op de gronden aanwezige blokhut, die volgens de raad een vergunningsvrij bouwwerk is, is zodanig beperkt van omvang dat deze het ‘open landschap’ geen geweld aandoet. De raad acht de aan de gronden toegekende bestemming "Tuin - 1" in het licht van het voorgaande in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening.
3.2. Ingevolge artikel 1 van de planregels dient in de regels te worden verstaan onder:
bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
bouwvlak: een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
hoofdgebouw: een gebouw dat, gezien zijn bestemming, vorm of gebruik, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
Ingevolge artikel 16, lid 16.1, voor zover hier van belang, zijn de voor "Tuin - 1" aangewezen gronden bestemd voor tuinen met daarbij horende overige functioneel met de bestemming "Tuin - 1" verbonden voorzieningen.
Ingevolge lid 16.2.1, voor zover hier van belang, zijn gebouwen en overkappingen niet toegestaan, met uitzondering van bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’.
Ingevolge lid 16.3 wordt onder verboden gebruik in ieder geval verstaan een gebruik van gronden ten behoeve van opslag van materialen en goederen.
Ingevolge artikel 20, lid 20.1, voor zover hier van belang, zijn de voor "Wonen - 1" aangewezen gronden bestemd voor woningen met daarbij horende tuinen en erven.
Ingevolge lid 20.2.1, voor zover hier van belang, gelden voor het bouwen van hoofdgebouwen de bouwregels dat deze uitsluitend mogen worden gebouwd binnen de aangegeven bouwvlakken, dat het bouwvlak volledig mag worden bebouwd en dat toevoeging van nieuwe woningen niet is toegestaan.
3.3. Uit de verbeelding en de ondergrond blijkt dat aan de gronden waarop zich de woningen [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3] bevinden, de bestemming "Wonen - 1" is toegekend. Deze zelfstandige woningen liggen op afzonderlijke bouwpercelen en zijn aaneengeschakeld gebouwd. Hiertoe is in de verbeelding één bouwvlak aangegeven. Aan de achterzijde van deze gronden bevinden zich de gronden waaraan de bestemming "Tuin - 1" is toegekend. Deze gronden bevinden zich eveneens aan de achterzijde van de woning van [appellant] op het perceel [locatie 4].
De Afdeling stelt vast dat het plan er niet aan in de weg staat dat zich binnen één bouwvlak meer woningen mogen bevinden en dat deze woningen als afzonderlijke hoofdgebouwen kunnen worden aangemerkt. Wat de woningen [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3] betreft kan volgens het plan van drie afzonderlijke hoofdgebouwen binnen het bouwvlak worden gesproken.
Verder is gebleken dat de gronden waaraan de bestemming "Tuin - 1" is toegekend feitelijk in gebruik zijn als tuin bij de woningen [locatie 1] en [locatie 2]. De wijze van ontsluiting van de gronden waaraan de bestemming "Tuin - 1" is toegekend, wat hier ook van zij, maakt niet dat dit als zodanig aan het als zodanig bestemmen van deze gronden in de weg kan staan. Onder genoemde omstandigheden ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] betoogt geen aanleiding voor het oordeel dat er geen relatie bestaat tussen bedoelde gronden en de genoemde woningen. Evenmin behoefde de raad aanleiding te zien om vanwege de eigendomsverhoudingen van de percelen waarop de woningen zijn gelegen en van de gronden die in gebruik zijn als tuin bij beide woningen, twee afzonderlijke plandelen met een bestemming "Tuin - 1" toe te kennen. Eigendomsverhoudingen zijn uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening in beginsel niet van doorslaggevende betekenis. Het betoog van [appellant] dat de gronden in strijd met de bestemming "Tuin - 1" worden gebruikt als opslagplaats van materialen, betreft een kwestie van handhaving en kan in deze procedure niet aan de orde komen.
3.4. Op grond van het vorige bestemmingsplan "Kom Loenen aan de Vecht", door de raad vastgesteld op 31 mei 2000, was aan de gronden gelegen achter de woningen op de percelen [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3] de bestemming "Agrarische doeleinden" toegekend. Ingevolge artikel 13, tweede lid, van de voorschriften van dat plan mochten op deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
De Afdeling stelt vast dat uit artikel 16, lid 16.2.1, van de planregels van het thans voorliggende plan, voor zover hier van belang, volgt dat ook op grond van dit plan op de bedoelde gronden gebouwen niet zijn toegestaan. Aangezien aan deze gronden niet tevens de aanduiding ‘bijgebouwen’ is toegekend, zijn ook bijgebouwen niet toegestaan. Het betoog van [appellant] mist op dit punt feitelijke grondslag.
De Afdeling is met de raad van oordeel dat voor zover de op het perceel aanwezige blokhut voldoet aan de daarvoor in artikel 2 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht gestelde eisen en daarmee vergunningsvrij mag worden opgericht, daaromtrent in het plan geen regeling behoeft te worden opgenomen.
3.5. In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. De raad heeft in dit verband onweersproken gesteld dat delen van de achter de woningen aan de Oud Over gelegen gronden, die in het verleden een agrarische bestemming hadden en in het vorige bestemmingsplan dienovereenkomstig waren bestemd, in de loop der jaren in gebruik zijn genomen als tuin bij deze woningen en dat deze gronden door hun ligging tussen de bestaande woonpercelen slechts een zeer beperkte potentie hebben als agrarische (productie)gronden. Verder heeft de raad gesteld dat de voormalige gemeenten Loenen en Breukelen in 2008 het Landschapsontwikkelingsplan Breukelen - Loenen hebben opgesteld, dat betrekking heeft op het buitengebied en richtinggevend is voor een periode van 10 tot 15 jaar. Op basis van een inventarisatie en analyse van de landschaps- en natuurwaarden zijn hierin een wensenkaart en een visiekaart opgesteld. In het Landschapsontwikkelingsplan is ontwikkeling van de Vecht als ‘wateras’ (ontwikkeling van natuurwaarden, ontwikkeling als robuuste natte ecologische verbindingszone, in combinatie met recreatiepaden) als doelstelling opgenomen. De Vechtoevers kunnen worden ontwikkeld en voor de gronden aan weerszijden van de Vecht, waartoe ook de gronden van het bestreden plandeel achter de woningen [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3] behoren, is ontwikkeling van het halfopen stroomruggenlandschap aangegeven. Voor het halfopen stroomruggenlandschap is uitbreiding van de natuur- en landschapswaarden gewenst, onder andere in de vorm van nieuwe landgoederen en doorzichten van de Vecht naar het achterland dienen daarbij behouden te blijven. Voor het agrarisch gebied ten westen van Loenen is aangegeven dat het open weidelandschap behouden moet blijven en landschappelijk kan worden versterkt.
De raad heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat met de aan de gronden gegeven bestemming "Tuin - 1" en de daarbij behorende regels, op grond waarvan op de gronden geen bebouwing van betekenis is toegestaan, het behouden van het open karakter van het halfopen stroomruggenlandschap afdoende wordt beschermd. Gelet hierop heeft de raad de aan de gronden toegekende bestemming "Tuin - 1" in overeenstemming kunnen achten met de in het Landschapsontwikkelingsplan neergelegde doelstelling.
In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan wat betreft het plandeel met de bestemming "Tuin - 1" betreffende de gronden gelegen achter de woningen op de percelen [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3] te Loenen aan de Vecht niet in redelijkheid in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening heeft kunnen achten.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Plambeck
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2014
159.