201307743/1/R2.
Datum uitspraak: 16 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Driebergen-Rijsenburg, gemeente Utrechtse Heuvelrug,
2. [appellant sub 2], wonend te Zelhem, gemeente Bronckhorst, en anderen,
en
de raad van de gemeente Bronckhorst,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Herziening Bronckhorst 1" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 februari 2014, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen, bij monde van [appellant sub 2] en [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door G.H. Knoef-Vruggink, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een actualisatie van het planologische regime en heeft betrekking op vijf gebieden in het buitengebied van Hengelo en Vorden en op drie percelen binnen de bebouwde kom van Zelhem, gemeente Bronckhorst.
3. [appellant sub 1] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Wonen-1" betreffende het perceel gelegen naast [locatie 1] te Zelhem. Hij betoogt dat aan dit perceel ten onrechte een woonbestemming zonder de aanduiding "bouwvlak" is toegekend.
3.1. [appellant sub 2] en anderen richten zich tegen de twee plandelen met de bestemming "Wonen-1" betreffende het perceel gelegen naast [locatie 2] en het perceel gelegen naast [locatie 3] op de hoek van de Hummeloseweg en de Papaverstraat te Zelhem. Zij betogen dat aan deze percelen ten onrechte een woonbestemming zonder de aanduiding "bouwvlak" is toegekend.
3.2. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen voeren hiertoe aan dat door de raad het vertrouwen is gewekt dat de gemeente bereid was planologisch medewerking te verlenen aan de bouw van een woning op het perceel gelegen naast [locatie 1], het perceel gelegen naast [locatie 2] en het perceel gelegen naast [locatie 3] op de hoek van de Hummeloseweg en de Papaverstraat (hierna: de percelen), nu zij in het verleden medewerking hebben verleend aan een grondtransactie in ruil voor een rechtstreekse bouwtitel voor een woning op de genoemde percelen. Voorts voeren zij aan dat sinds die grondtransactie in alle opvolgende bestemmingsplannen, waaronder ook het voorgaande plan "Zelhem Dorp" van 24 maart 2010 (hierna: voorgaande plan), voor de percelen wel een rechtstreekse bouwmogelijkheid voor een woning was opgenomen. In dit verband wijst [appellant sub 1] op het veelvuldig overleg met een gemeenteambtenaar voorafgaand aan de vaststelling van het voorgaande plan over de bouwmogelijkheid voor een woning op zijn perceel. De raad heeft volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen ter motivering van het plan dan ook ten onrechte verwezen naar nieuw beleid.
3.3. De raad heeft uiteengezet dat op basis van nieuwe planologische inzichten wegens demografische ontwikkelingen met als doel de woningbouwcapaciteit in de gemeente Bronckhorst terug te brengen, is besloten de bouwmogelijkheid voor een woning op de percelen te schrappen. Het handhaven van zogenoemde slapende capaciteit in bestemmingsplannen acht de raad, mede gelet op het regionale beleid, niet meer in het belang van een goede ruimtelijke ordening.
3.4. Ingevolge de Regionale woonvisie Achterhoek 2010-2020, die op 18 oktober 2010 is opgesteld door zeven gemeenten uit de Achterhoek samen met de woningcorporaties en de provincie Gelderland en op 27 januari 2011 is vastgesteld door de raad (hierna: de woonvisie), moet het aantal woningbouwplannen in de gemeente Bronckhorst in verband met de krimpproblematiek en de afnemende behoefte aan woningen in de periode van 2010 tot 2020 naar beneden worden bijgesteld van ongeveer 1.200 naar 385 woningen. In de woonvisie is als maatregel opgenomen dat iedere gemeente ervoor zorgt dat de plancapaciteit en planninglijsten in verband met de afnemende bevolkingsgroei en demografische ontwikkelingen worden verminderd tot een omvang die past bij de gewenste uitbreiding. Voorts is als maatregel opgenomen dat er geen nieuwe principeverzoeken voor woningbouwontwikkeling in behandeling worden genomen die leiden tot extra woningen. Uitzonderingen daarop zijn beargumenteerd toegestaan.
In de notitie "Beleidskaders woningbouwplanning Bronckhorst 2010-2019", die eveneens op 27 januari 2011 is vastgesteld door de raad (hierna: de beleidsnotitie), is een inventarisatie gemaakt van de op dat moment bestaande woningbouwplannen. Het betreft de plannen inzake woningen die zijn opgeleverd en in aanbouw zijn, die reeds onherroepelijk planologisch mogelijk zijn gemaakt, die contractueel zijn vastgelegd, ten aanzien waarvan een principetoezegging is gedaan, zogenoemde zachte plannen of die behoren tot de zogenoemde slapende capaciteit. Teneinde te kunnen voldoen aan de opgave uit de woonvisie moet worden geschrapt in de bestaande woningbouwplannen, ook in bestaande woningbouwplannen die reeds in een geldend bestemmingsplan zijn vastgelegd. Derhalve zijn in de beleidsnotitie acht kwantitatieve en kwalitatieve uitgangspunten vastgesteld om te kunnen bepalen aan welke van de bestaande woningbouwplannen geen medewerking kan worden verleend.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bronckhorst heeft aan de hand van de uitgangspunten van de beleidsnotitie op 8 november 2011 krachtens artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening de planninglijst bekend gemaakt. Op deze lijst zijn woningbouwplannen opgenomen die in principe in aanmerking komen voor planologische medewerking binnen het resterende netto aantal toe te voegen woningen tot 1 januari 2020. Bouwmogelijkheden voor extra woningen die in bestemmingsplannen zijn opgenomen op adressen die niet in de planninglijst zijn genoemd, worden blijkens deze lijst bij een herziening van die bestemmingsplannen geschrapt.
3.5. Vast staat dat de percelen niet zijn opgenomen in de planninglijst, hetgeen voor de raad reden was de rechtstreekse bouwmogelijkheid voor een woning op de percelen uit het voorgaande plan in het thans voorliggende plan te laten vervallen. In het thans aan de orde zijnde plan gaat het wat de percelen betreft niet om een bestaand woningbouwplan maar om het ongedaan maken van de in het voorgaande plan aanwezige slapende capaciteit voor woningbouw. Dit betekent het laten vervallen van de rechtstreekse bouwmogelijkheid voor woningbouw die al vele jaren in het bestemmingsplan is opgenomen maar waar geen gebruik van is gemaakt.
3.6. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen hebben onweersproken gesteld dat zij in het verleden medewerking hebben verleend aan een grondtransactie met de gemeente in ruil voor een rechtstreekse bouwtitel voor een woning op de percelen. Voorts is niet in geschil dat sinds die grondtransactie in alle opvolgende bestemmingsplannen, waaronder ook het voorgaande plan, voor de percelen een rechtstreekse bouwmogelijkheid voor woningbouw is opgenomen, maar dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen hiervan tot op heden geen gebruik hebben gemaakt. Het beleid van de gemeente Bronckhorst is gericht op het laten vervallen van de rechtstreekse bouwmogelijkheid voor woningbouw die al vele jaren in het bestemmingsplan is opgenomen maar waar geen gebruik van is gemaakt. Hoewel de raad beleidsvrijheid heeft om zijn beleid wegens nieuwe planologische inzichten ten aanzien van aan te wijzen bestemmingen en te geven regels te wijzigen, ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen hebben aangevoerd aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad in het kader van zijn besluitvorming onvoldoende heeft afgewogen of het beleid in het geval van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen een inbreuk op hun bestaande rechten rechtvaardigt of dat sprake is van een bijzondere omstandigheid die maakt dat de raad van het bedoelde beleid had moeten afwijken. Hierbij betrekt de Afdeling dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bronckhorst op 18 november 2013 ontwerpbeleidsregels ‘Beleidsregels uitvoering Regionale woonvisie’ heeft vastgesteld voor situaties waarin het schrappen van slapende plancapaciteit niet redelijk is. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat deze onredelijkheid zich met name voordoet als een eigenaar in het verleden heeft meegewerkt aan een grondruil, waardoor de gemeente een woonwijk of een bedrijventerrein kon realiseren en de eigenaar in ruil voor zijn grond een bouwkavel van de gemeente kreeg. [appellant sub 1] heeft de raad in zijn naar voren gebrachte zienswijze verzocht om de bouwmogelijkheid op zijn perceel te handhaven in verband met de in het verleden gedane grondtransactie. Op dit verzoek is de raad in de beantwoording van de zienswijze van [appellant sub 1] evenwel niet in gegaan.
Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.
Het betoog slaagt.
3.7. De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen zijn gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen-1" betreffende het perceel gelegen naast [locatie 1] en de twee plandelen met de bestemming "Wonen-1" betreffende het perceel gelegen naast [locatie 2] en het perceel gelegen naast [locatie 3] op de hoek van de Hummeloseweg en de Papaverstraat.
Gelet hierop behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking.
4. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
5. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Bronckhorst van 27 juni 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Herziening Bronckhorst 1", voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen-1" betreffende het perceel gelegen naast [locatie 1] te Zelhem en de twee plandelen met de bestemming "Wonen-1" betreffende het perceel gelegen naast [locatie 2] en het perceel gelegen naast [locatie 3] op de hoek van de Hummeloseweg en de Papaverstraat te Zelhem;
III. draagt de raad van de gemeente Bronckhorst op om binnen vier weken na de verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Bronckhorst tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 29,74 (zegge: negenentwintig euro en vierenzeventig cent);
V. veroordeelt de raad van de gemeente Bronckhorst tot vergoeding van bij [appellant sub 2] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 575,48 (zegge: vijfhonderdvijfenzeventig euro en achtenveertig cent), waarvan € 487,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
VI. gelast dat de raad van de gemeente Bronckhorst aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 1] en € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 2] en anderen vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Plambeck
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2014
159-772.