201307481/1/R2.
Datum uitspraak: 16 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Lunteren, gemeente Ede,
2. [appellant sub 2], wonend te Lunteren, gemeente Ede,
3. [appellant sub 3], wonend te Lunteren, gemeente Ede,
en
de raad van de gemeente Ede,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 11 juli 2013, kenmerk 2013/48, heeft de raad het bestemmingsplan "Agrarisch Buitengebied, De Valk, hoek Hoge Valkseweg/Ganzenkampweg" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 februari 2014, waar [appellant sub 1] en [appellant sub 3], beiden vertegenwoordigd door ing. A. Kamphuis, [appellant sub 2], bijgestaan door A. van de Bunt, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.P. Riemersma en G.J. Driebergen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende] gehoord.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in de bouw van acht woningen, waaronder twee vrijstaande en drie dubbele, op een voormalig agrarisch perceel aan de noordzijde van de Hoge Valkseweg en de oostzijde van de Ganzenkampweg te Lunteren (hierna: het plangebied). Daartoe is in de verbeelding aan het gedeelte van de gronden waar de woningen zijn voorzien de bestemming "Wonen" toegekend.
Het beroep van [appellant sub 2]
3. [appellant sub 2] betoogt dat het plan niet in overeenstemming is met de ‘Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten’ van 4 april 2008 (hierna: het functieveranderingsbeleid). [appellant sub 2] voert hiertoe aan dat uit de berekening in de plantoelichting niet blijkt dat op grond van het functieveranderingsbeleid in het plangebied twee vrijstaande en drie dubbele woningen mogen worden gebouwd. Voorts voert [appellant sub 2] aan dat het perceel [locatie 1] te Lunteren niet in de berekening als slooplocatie had mogen worden meegenomen. Volgens hem is op dat perceel geen sprake van een functieverandering omdat aan dat perceel al de bestemming "Wonen" is toegekend. Verder voert [appellant sub 2] aan dat de raad voor het perceel [locatie 2] te Lunteren en het perceel [locatie 3] te De Klomp niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom op deze plekken geen nieuwe woning kan worden teruggebouwd. In dit verband betoogt hij dat in de handreiking ‘Bedrijven en milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten van 2009 (hierna: de VNG-brochure) voor een dierenasiel of -pension een afstand van 100 meter voor het aspect geluid is opgenomen. [appellant sub 2] betwist dan ook het argument van de raad dat op het perceel [locatie 2] geen nieuwe woning kan worden teruggebouwd in verband met de hindercontour van een naastgelegen hondenkennel. Volgens [appellant sub 2] kan de woning op een grotere afstand dan de in de VNG-brochure genoemde 100 meter van de naastgelegen hondenkennel op het perceel [locatie 2] worden teruggebouwd. Voorts betwist hij het argument van de raad dat op het perceel [locatie 3] geen nieuwe woning kan worden teruggebouwd in verband met de ligging langs de spoorlijn Ede-Utrecht.
3.1. In de plantoelichting staat dat het voorliggende plan een vijftal functieveranderingen naar wonen betreft overeenkomstig het functieveranderingsbeleid, waardoor op grond van dat beleid in het plangebied acht woningen kunnen worden gebouwd. Op de vijf slooplocaties worden volgens de plantoelichting de agrarische bedrijven beëindigd en de aanwezige bedrijfsopstallen gesloopt.
3.2. Het uitgangspunt van het functieveranderingsbeleid is dat het bij functieverandering naar wonen dient te gaan om een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en functieverandering alleen is toegestaan indien het gaat om beëindiging van een agrarische activiteit dan wel agrarische functie. In dat kader wordt functieverandering naar wonen volgens het beleid gezien als een aantrekkelijke functie in geval van stoppende of gestopte agrarische bedrijven. In het functieveranderingsbeleid zijn voorwaarden geformuleerd op grond waarvan medewerking kan worden verleend aan functieverandering naar wonen. Hierover staat in het beleid onder meer dat het moet gaan om fysiek bestaande, legale, vrijgekomen (en ook vrijkomende) gebouwen die gelegen zijn in het buitengebied. Verder volgt uit het functieveranderingsbeleid dat het realiseren van extra wooneenheden na sloop van gebouwen geschiedt via een stappenplan, waarbij in de eerste plaats hergebruik van bestaande bebouwing aan de orde is. Als de bestaande bebouwing ongeschikt is voor ombouw naar wooneenheden, dan is nieuwbouw van één of twee (geschakelde) woongebouwen met één of meerdere wooneenheden op locatie of elders onder voorwaarden mogelijk. Verplaatsing van vervangende nieuwbouw naar een andere plek dan waar de voormalige agrarische bebouwing wordt gesloopt, bijvoorbeeld omdat er sprake is van een kwetsbaar gebied of gebieden waar een woonfunctie teveel belemmeringen aan de omgeving oplegt, is uitsluitend mogelijk naar zoekzones stedelijke functies, zoekzones landschapsversterking en/of gebieden waarvoor een door gedeputeerde staten goedgekeurd gebiedsplan geldt.
3.3. De raad stelt zich op het standpunt dat het functieveranderingsbeleid aan het plan ten grondslag kan worden gelegd. Dit standpunt is naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende gemotiveerd. Daartoe overweegt de Afdeling het volgende.
Niet in geschil is dat op het perceel [locatie 1] te Lunteren een agrarisch bedrijf was gevestigd, maar de bebouwing reeds is gesloopt en aan dit perceel al in een voorgaand bestemmingsplan, dat op 23 juni 2005 is goedgekeurd, een woonbestemming is toegekend. Voorts is destijds de toezegging gedaan dat er naast de bestaande bedrijfswoning op dat perceel ook een woongebouw mag worden gebouwd. De raad heeft ter zitting toegelicht dat het woongebouw toentertijd niet is gerealiseerd en het niet wenselijk is om nu op het perceel [locatie 1] te Lunteren een woning toe te voegen, gezien de ligging in de nabijheid van de Rijksweg A30. De Afdeling overweegt dat de raad gelet op het voorgaande niet aannemelijk heeft gemaakt dat op het perceel [locatie 1] te Lunteren sprake is van beëindiging van een agrarische activiteit dan wel een agrarische functie. Onvoldoende is gebleken dat aan de voorwaarde dat de functieverandering naar wonen alleen kan als het gaat om fysiek bestaande, legale, vrijgekomen agrarische gebouwen, wordt voldaan. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat voordat het functieveranderingsbeleid was vastgesteld aan dit perceel in een voorgaand bestemmingsplan reeds een woonbestemming is toegekend.
Het betoog van [appellant sub 2] slaagt.
3.4. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 2] gegrond. Het bestreden besluit berust in zoverre niet op een deugdelijke motivering.
Met het oog op eventuele nadere besluitvorming ziet de Afdeling aanleiding om op de volgende beroepsgronden van [appellant sub 2] in te gaan.
4. Indien komt vast te staan dat sprake is van het beëindigen van een agrarische activiteit of functie op het perceel [locatie 1] te Lunteren, wordt overigens het volgende overwogen. Vast staat dat het plan acht woningen mogelijk maakt, waarvan twee vrijstaande en drie dubbele woningen. De raad heeft ter zitting toegelicht dat op de vijf slooplocaties, zoals vermeld in de plantoelichting, elk meer dan 1.000 m2 agrarische bebouwing wordt gesloopt of in het kader van het functieveranderingsbeleid is gesloopt. In het functieveranderingsbeleid staat dat vervangende nieuwbouw op locatie of elders onder voorwaarden mogelijk is als het gaat om nieuwbouw van één of twee (geschakelde) woongebouwen met één of meerdere wooneenheden. In ruil voor de sloop van de op de percelen aanwezige agrarische bebouwing worden in het voorliggende plan acht woningen teruggebouwd op een andere locatie. Het plan maakt de realisering mogelijk van twee geschakelde woningen met een totale bouwvolume van maximaal 660 m3, twee woongebouwen met twee wooneenheden met elk een totale bouwvolume van maximaal 660 m3 en twee vrijstaande woningen met elk een bouwvolume van maximaal 660 m3. Hoewel het plan dus acht woningen mogelijk maakt, overweegt de Afdeling dat blijkens de verbeelding het maximum bouwvolume van zowel de twee vrijstaande als van de drie dubbele woningen 660 m3 is, zodat het plan in feite voorziet in vijf woongebouwen met een bouwvolume van maximaal 660 m3. Het plan is naar het oordeel van de Afdeling in zoverre in overeenstemming met het functieveranderingsbeleid.
Het betoog faalt.
4.1. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 2] dat de raad voor het perceel [locatie 2] te Lunteren en het perceel [locatie 3] te De Klomp niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom op deze plekken geen nieuwe woning kan worden teruggebouwd, heeft de raad ter zitting toegelicht dat voor het perceel [locatie 2] te Lunteren het verplaatsen van de woning wenselijk is vanwege geluidhinder van de naastgelegen hondenkennel. Hoewel de woning op meer dan 100 meter van de naastgelegen hondenkennel op het perceel [locatie 2] kan worden gebouwd, staat de vergunning voor de hondenkennel volgens de raad meer geluid toe dan gebruikelijk is voor een dierenasiel of -pension, zodat de in de VNG-brochure opgenomen afstand van 100 meter in dit geval onvoldoende is om ter plaatse van een terug te bouwen woning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen. Dit standpunt heeft [appellant sub 2] niet betwist. Voorts heeft de raad ter zitting toegelicht dat voor het perceel [locatie 3] te De Klomp het verplaatsen van de woning wenselijk is vanwege de geringe omvang van dit perceel en de nabijheid van een spoorlijn. Gelet op het voorgaande heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling het toevoegen van een woning op voormelde percelen in redelijkheid onwenselijk kunnen achten. Hierbij betrekt de Afdeling dat de raad bij het toepassen van het functieveranderingsbeleid een zekere beleidsvrijheid toekomt en dat de voorziene woningen worden verplaatst naar een gebied waarvoor een door gedeputeerde staten goedgekeurd gebiedsplan geldt.
Het betoog faalt.
5. [appellant sub 2] betoogt dat geen onderzoek heeft plaatsgevonden naar de behoefte aan de in het plan voorziene nieuwe woningen. In dit verband verwijst [appellant sub 2] naar te koop staande woningen in de directe omgeving van het plangebied.
5.1. De enkele verwijzing van [appellant sub 2] naar de omstandigheid dat in de omgeving veel woningen te koop staan, leidt, gelet op de planperiode van tien jaar, niet tot het oordeel dat op deze locatie onvoldoende behoefte bestaat aan nieuwe woningen. Ook anderszins heeft [appellant sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat er geen behoefte is aan nieuwe woningen op deze locatie. Hierbij betrekt de Afdeling dat de initiatiefnemer van het project ter zitting onweersproken heeft gesteld dat inmiddels zes van de in het plan voorziene acht woningen zijn verkocht. Gelet op het voorgaande wordt overwogen dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat binnen de planperiode voldoende behoefte bestaat aan de in het plan voorziene woningen, zodat het plan in zoverre uitvoerbaar is.
Het betoog faalt.
6. [appellant sub 2] betoogt dat het plan wegens het verlies van vrij uitzicht leidt tot aantasting van zijn privacy.
6.1. De raad heeft toegelicht dat rekening is gehouden met de belangen van [appellant sub 2] door de in het plan voorziene woningen niet direct aan de Hoge Valkseweg te situeren en door aan een gedeelte van het plangebied tegenover de woning van [appellant sub 2] de bestemming "Groen" toe te kennen. De Afdeling overweegt dat de raad bij afweging van de betrokken belangen zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aantasting van de privacy niet zodanig is dat van het vaststellen van het plan had moeten worden afgezien. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat weliswaar enige nadelige invloed op de woon- en leefomgeving van [appellant sub 2] niet valt uit te sluiten, maar dat [appellant sub 2] niet aannemelijk heeft gemaakt dat die nadelige invloed, mede in aanmerking genomen de door de raad getroffen maatregelen, onevenredig bezwarend is in verhouding tot de belangen die gediend worden met het plan. Hierbij merkt de Afdeling op dat geen recht bestaat op een blijvend vrij uitzicht.
Het betoog faalt.
7. [appellant sub 2] betoogt dat het plangebied mede dient te worden ontsloten op de Hoge Valkseweg en dat de ontsluiting van het plangebied aan de Ganzenkampweg alleen als inrit dient te worden gebruikt.
7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat uit een oogpunt van verkeersveiligheid het plangebied alleen wordt ontsloten via de Ganzenkampweg.
7.2. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad uit een oogpunt van verkeersveiligheid niet in redelijkheid voor de in het plan voorziene ontsluiting van het plangebied heeft kunnen kiezen. Hierbij betrekt de Afdeling dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat hoewel andere percelen wel op de Hoge Valkseweg worden ontsloten, deze weg een provinciale weg is waar harder wordt gereden dan de rustige uit verharding met zand bestaande Ganzenkampweg.
Voor zover [appellant sub 2] ter aanvulling van zijn betoog ter zitting naar voren heeft gebracht dat door de ontsluiting aan de Ganzenkampweg koplampen zijn woning inschijnen, wordt overwogen dat [appellant sub 2] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de lichtinval door koplampen in zijn woning zodanig is dat sprake zal zijn van een onaanvaardbare aantasting van zijn woon- en leefklimaat. Ook gelet hierop heeft de raad in redelijkheid voor de in het plan voorziene ontsluiting van het plangebied kunnen kiezen.
Het betoog faalt.
8. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waardevermindering van de woning van [appellant sub 2] betreft, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan is gewaarborgd. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de gemeente met de initiatiefnemer een planschadeovereenkomst heeft gesloten.
Het betoog faalt.
De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 3]
9. [appellant sub 1] exploiteert een kwekerij op het aan de noordzijde van het plangebied grenzende perceel [locatie 6]. [appellant sub 1] betoogt dat de raad bij de vaststelling van het plan ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de mogelijkheid dat hij op zijn perceel [locatie 6] binnen de bestemming "Wonen" met de functieaanduiding "specifieke vorm van wonen - agrarische nevenactiviteit" vee mag houden. Hierdoor moet volgens [appellant sub 1] op grond van de geurregelgeving een afstand van 50 meter tot woningen van derden worden aangehouden. Hij vreest dat het plan, indien niet aan deze afstand wordt voldaan, negatieve gevolgen heeft voor de bestaande bedrijfsvoering en de uitbreidingsmogelijkheden van zijn bedrijf en dat het plan geen goed woon- en leefklimaat garandeert ter plaatse van de in het plan voorziene woningen.
Voorts betoogt hij dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de bedrijfsvoering van de kwekerij op zijn perceel, nu de heesters en planten met gewasbeschermingsmiddelen worden bespoten waarbij drift vrijkomt die, mede door het uitwaaien van de nevel, gezondheidsrisico’s voor omwonenden met zich kan brengen.
Daarnaast betoogt [appellant sub 1] dat de raad bij toepassing van de VNG-brochure in verband met het aspect geluid had moeten uitgaan van een afstand van 30 meter van het bedrijfsgebouw tot de dichtstbijzijnde voorziene woningen.
9.1. [appellant sub 3] exploiteert een vleeskalverenhouderij op het perceel [locatie 4] en [locatie 5] op ongeveer 120 meter afstand van de noordzijde van het plangebied en op ongeveer 75 meter van het perceel van [appellant sub 1]. Hij betoogt dat als gevolg van de in het plan voorziene woningen zijn bestaande bedrijfsvoering en de uitbreidingsmogelijkheden van zijn bedrijf worden beperkt, nu de twee meest noordelijk gelegen woningen in het plangebied in ieder geval binnen de geurcontour van zijn bedrijf worden gerealiseerd. Hiervoor verwijst hij naar de berekening van de geurbelasting vanwege zijn bedrijf op de twee meest noordelijk gelegen woningen, die hij als bijlage bij zijn zienswijze heeft gevoegd.
Voorts betoogt hij dat de achtergrondbelasting vanwege veehouderijen in de omgeving van het plangebied niet is berekend, waardoor niet vast staat dat ter plaatse van de geurgevoelige objecten een goed woon- en leefklimaat is gegarandeerd. Voor zover de achtergrondbelasting wel is berekend, betoogt [appellant sub 3] dat uit de tabel in de plantoelichting niet blijkt welke veehouderijen in de omgeving van het plangebied in de berekening van de achtergrondbelasting zijn meegenomen.
[appellant sub 3] voert tevens aan dat door het uitbreiden van de zogenoemde kern De Valk met de voorziene woningen ter plaatse aaneengesloten woonbebouwing ontstaat, waardoor deze kern moet worden aangemerkt als bebouwde kom. Dit heeft tot gevolg dat strengere eisen van toepassing zijn voor de geurbelasting op de voorziene woningen. Aan die strengere eisen - een geurnorm van 3,0 odour units per kubieke meter lucht (hierna: OU/m3) in plaats van de geurnorm van 14,0 OU/m3 die geldt voor een geurgevoelig object dat is gelegen buiten de bebouwde kom - kan niet worden voldaan, aldus [appellant sub 3].
9.2. De raad stelt zich wat betreft het betoog van [appellant sub 1] op het standpunt dat binnen de bestemming "Wonen" met de functieaanduiding "specifieke vorm van wonen - agrarische nevenactiviteit" voor de gronden betreffende [locatie 6] ter plaatse geen volwaardig agrarisch bedrijf kan worden geëxploiteerd. Hierdoor hoeft volgens de raad niet een afstand van 50 meter tot de in het plan voorziene woningen te worden aangehouden.
Voorts stelt de raad dat uit de uitgevoerde geurberekeningen blijkt dat ter plaatse van de voorziene woningen kan worden voldaan aan de geurnorm van 14,0 OU/m3, zodat de bestaande bedrijfsvoering en de uitbreidingsmogelijkheden van het bedrijf van [appellant sub 3] als gevolg van het plan niet worden beperkt.
Daarnaast stelt de raad dat gezien de ligging van de voorziene woningen in een agrarisch gebied ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gegarandeerd.
9.3. Ingevolge artikel 3.111, eerste lid, van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit milieubeheer), zoals dit luidde ten tijde van belang, zijn de artikelen 3.112 tot en met 3.129 van toepassing op het houden van landbouwhuisdieren.
Ingevolge het tweede lid zijn de artikelen 3.113 tot en met 3.126 niet van toepassing op:
a. inrichtingen waar minder dan 10 schapen, 5 paarden, 10 geiten, 25 stuks pluimvee, 25 konijnen of 10 overige landbouwhuisdieren worden gehouden;
b. kinderboerderijen.
Ingevolge artikel 3.115, eerste lid, is het oprichten, uitbreiden, of wijzigen van een dierenverblijf met dieren met geuremissiefactor verboden, indien de geurbelasting die de inrichting vanwege dierenverblijven waar dieren met geuremissiefactor worden gehouden veroorzaakt, op geurgevoelige objecten die zijn gelegen in de gebieden, bedoeld in tabel 3.115, na de oprichting, uitbreiding of wijziging meer bedraagt dan de in die tabel aangegeven waarden. In deze tabel is voor een concentratiegebied binnen de bebouwde kom een waarde van 3,0 OU/m3 opgenomen en voor een concentratiegebied buiten de bebouwde kom is een waarde van 14,0 OU/m3 opgenomen.
Ingevolge artikel 3.117, eerste lid, aanhef en onder b, vindt het oprichten, uitbreiden of wijzigen van een dierenverblijf met dieren zonder geuremissiefactor niet plaats, indien binnen de inrichting de afstand tussen enig dierenverblijf waar dieren zonder geuremissiefactor worden gehouden en een geurgevoelig object, na de oprichting, uitbreiding of wijziging minder dan 50 meter bedraagt, indien het geurgevoelig object buiten de bebouwde kom is gelegen.
9.4. Aan het perceel van [appellant sub 1] is in het bestemmingsplan "Agrarisch Buitengebied Ede 2012" van 4 oktober 2012 de bestemming "Wonen" met de functieaanduiding "specifieke vorm van wonen - agrarische nevenactiviteit" toegekend. Op 23 januari 2014 heeft [appellant sub 1] een melding gedaan als bedoeld in artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Deze melding ziet op het op het perceel van [appellant sub 1] telen van gewassen in de open lucht, het opslaan van mest en het houden van landbouwhuisdieren, te weten 6 paarden, 30 kippen en 15 schapen.
Aan het perceel van [appellant sub 3] is in het bestemmingsplan "Agrarisch Buitengebied Ede 2012" de bestemming "Agrarisch" met de functieaanduidingen "specifieke vorm van agrarisch - agrarisch bedrijf groot" en "intensieve veehouderij" toegekend. Ten behoeve van de vleeskalverenhouderij op het perceel van [appellant sub 3] is bij besluit van 12 april 2012 een omgevingsvergunning verleend, die onder meer ziet op het houden van 1.302 vleeskalveren tot acht maanden en 25 schapen.
9.5. Ingevolge artikel 1 van de planregels van het bestemmingsplan "Agrarisch Buitengebied Ede 2012" wordt onder agrarische nevenactiviteit verstaan een kleinschalige agrarische activiteit bij een woning gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen, waaronder begrepen bomen en heesters, en/of het houden van dieren, waarbij opslag van ter plaatse voortgebrachte producten is toegestaan.
Ingevolge artikel 15, lid 15.1, aanhef en onder b, van het voor het perceel van [appellant sub 1] geldende bestemmingsplan zijn op de voor "Wonen" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - agrarische nevenactiviteit", tevens agrarische nevenactiviteiten toegestaan.
9.6. Het plangebied ligt binnen een concentratiegebied, als bedoeld in artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: de Wgv) gelezen in samenhang met bijlage I bij de Meststoffenwet, en buiten de bebouwde kom. De in het plan voorziene woningen zijn geurgevoelige objecten in de zin van artikel 1 van de Wgv.
9.7. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 1] dat hij volgens de aan zijn gronden gegeven bestemming op zijn perceel [locatie 6] vee mag houden en dat de raad daarmee ten onrechte geen rekening heeft gehouden, overweegt de Afdeling het volgende.
Vast staat dat op grond van voornoemde aanduiding op het perceel van [appellant sub 1] een kleinschalige agrarische nevenactiviteit is toegestaan. De raad heeft ter zitting toegelicht dat de kleinschaligheid van een agrarische nevenactiviteit wordt bepaald aan de hand van de bebouwingsmogelijkheden op het perceel. Dit betekent dat in ieder geval binnen de op het perceel van [appellant sub 1] aanwezige bebouwing landbouwhuisdieren mogen worden gehouden. De omstandigheid dat een rendabele exploitatie van een dergelijke agrarische nevenactiviteit, mede gelet op de huisvestingseisen, op dit perceel volgens de raad niet reëel is, maakt dit niet anders. Bij de vaststelling van het thans voorliggende plan had de raad dan ook van de voor het perceel [locatie 6] bestaande maximale planologische mogelijkheden moeten uitgaan. Uit de gedane melding door [appellant sub 1] kan worden afgeleid dat het binnen de aan zijn gronden gegeven bestemming en binnen de op het perceel aanwezige bebouwing mogelijk is om agrarische activiteiten te laten plaatsvinden die niet onder de in artikel 3.111, tweede lid, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit milieubeheer opgenomen ondergrens vallen. Dit heeft de raad niet betwist. Gelet op deze agrarische activiteiten op het perceel van [appellant sub 1] is de regeling van paragraaf 3.5.8 van het Activiteitenbesluit milieubeheer van toepassing en had de raad bij het vaststellen van het plan moeten onderzoeken of ten aanzien van de in het plan voorziene woningen wordt voldaan aan de geurnormen en de vaste afstanden die zijn neergelegd in de artikelen 3.115 en 3.117 van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Bij ministeriële regeling is immers voor een aantal diersoorten een geuremissiefactor vastgesteld, terwijl voor andere diersoorten, zoals paarden, vaste afstanden gelden. Nu de raad het voorgaande voor het perceel van [appellant sub 1] niet heeft onderzocht en dit derhalve niet bij zijn afweging heeft betrokken, heeft de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de in het plan voorziene woningen in zoverre geen beperking vormen voor de bestaande bedrijfsvoering en de uitbreidingsmogelijkheden van het bedrijf van [appellant sub 1], dan wel dat voor de woningen in het plangebied in het kader van een goede ruimtelijke ordening een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden.
Gelet hierop is het bestreden besluit in zoverre genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat twee van de acht voorziene woningen zich op een afstand van ongeveer 15 meter van de grens van het perceel van [appellant sub 1] bevinden.
Het betoog van [appellant sub 1] slaagt.
10. Het beroep van [appellant sub 1] is gegrond. Gelet op het in 3.3 en 9.7 overwogene berust het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering en is het bestreden besluit genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het bestreden besluit dient wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb te worden vernietigd. Gelet hierop behoeven de overige beroepsgronden van [appellant sub 1] geen bespreking.
11. Omdat het beroep van [appellant sub 3] ziet op de gevolgen van de in het plan voorziene woningen voor zijn bedrijfsvoering en tevens ziet op de geurbelasting op de voorziene woningen en de raad gelet op het in 9.7 overwogene hierover een nieuwe afweging moet maken, ziet de Afdeling aanleiding om het beroep van [appellant sub 3] gegrond te verklaren. Gelet op bovenstaande vernietiging van het bestreden besluit behoeven ook de beroepsgronden van [appellant sub 3] thans geen bespreking.
Slotoverwegingen
12. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
13. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 1] en [appellant sub 3] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellant sub 2] is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Ede van 11 juli 2013, kenmerk 2013/48, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Agrarisch Buitengebied, De Valk, hoek Hoge Valkseweg/Ganzenkampweg";
III. draagt de raad van de gemeente Ede op om binnen vier weken na de verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II wordt verwerkt op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Ede tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
veroordeelt de raad van de gemeente Ede tot vergoeding van bij [appellant sub 3] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de raad van de gemeente Ede aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 1], € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 2] en € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 3] vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Plambeck
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2014
159-772.