ECLI:NL:RVS:2014:1319

Raad van State

Datum uitspraak
16 april 2014
Publicatiedatum
16 april 2014
Zaaknummer
201305880/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ouderbijdrage opgelegd door het LBIO wegens plaatsing van een kind in pleeggezin

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin het LBIO aan hem een ouderbijdrage van € 122,25 per maand heeft opgelegd vanwege de plaatsing van zijn zoon in een pleeggezin. Het besluit van het LBIO dateert van 3 maart 2011, en het bezwaar van [appellant] tegen dit besluit werd ongegrond verklaard op 20 april 2011. De rechtbank heeft op 20 juni 2013 het beroep van [appellant] tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 14 februari 2014. [appellant] was aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat mr. R.R.F.J. Palmen. De kern van het geschil draait om de vraag of [appellant] als onderhoudsplichtige ouder een ouderbijdrage verschuldigd is, gezien het feit dat hij nooit het ouderlijk gezag heeft gehad over zijn zoon. De rechtbank had geoordeeld dat het LBIO zich op het standpunt mocht stellen dat hij een ouderbijdrage verschuldigd is, wat [appellant] betwistte.

De Afdeling overweegt dat volgens artikel 69 van de Wet op de jeugdzorg onderhoudsplichtige ouders een bijdrage verschuldigd zijn in de kosten van jeugdzorg. Artikel 71 van deze wet biedt uitzonderingen voor ouders die ontheven of ontzet zijn uit het ouderlijk gezag. De Afdeling concludeert dat de situatie van [appellant] niet gelijk is aan die van de moeder, die wel uit het ouderlijk gezag is ontheven. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het LBIO zich op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] een ouderbijdrage is verschuldigd.

Het hoger beroep van [appellant] wordt ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201305880/1/A2.
Datum uitspraak: 16 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Brunssum,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 20 juni 2013 in zaak nr. 12/888 in het geding tussen:
[appellant]
en
het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (hierna: het LBIO).
Procesverloop
Bij besluit van 3 maart 2011 heeft het LBIO aan [appellant] een ouderbijdrage opgelegd van € 122,25 per maand wegens de plaatsing van zijn zoon in een pleeggezin.
Bij besluit van 20 april 2011 heeft het LBIO het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 juni 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het LBIO heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 februari 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. R.R.F.J. Palmen, advocaat te Heerlen, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: IVBPR) zijn allen gelijk voor de wet en hebben allen zonder discriminatie aanspraak op gelijke bescherming door de wet. In dit verband verbiedt de wet discriminatie van welke aard ook en garandeert een ieder gelijke en doelmatige bescherming tegen discriminatie op welke grond ook, zoals ras, huidskleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale of maatschappelijke afkomst, eigendom, geboorte of andere status.
Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg (hierna: Wjz) zijn de onderhoudsplichtige ouders aan het Rijk een bijdrage verschuldigd in de kosten van aan een jeugdige geboden jeugdzorg van een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen vorm die verzorging en verblijf omvat, waarop hij ingevolge deze wet aanspraak heeft.
Ingevolge artikel 71, eerste lid, aanhef en onder b, is geen ouderbijdrage verschuldigd indien de ouders van het gezag over de jeugdige zijn ontheven of ontzet.
2. Uit de relatie die [appellant] destijds had is op 7 oktober 1996 een zoon geboren. [appellant] heeft zijn zoon erkend, maar geen ouderlijk gezag aangevraagd, naar eigen stellen vanwege zijn verstandelijke beperking. De moeder is bij beschikking van 2 februari 2011 uit het ouderlijk gezag ontheven, omdat zij door haar verstandelijke beperking niet in staat is om haar zoon de stimulering, aansturing en rust te bieden die voor zijn ontwikkeling noodzakelijk zijn.
3. Niet in geschil is dat [appellant] onderhoudsplichtig is als bedoeld in artikel 69, eerste lid, van de Wjz. Ook staat vast dat de moeder van zijn zoon geen ouderbijdrage verschuldigd is omdat zij uit het ouderlijk gezag is ontheven.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het LBIO zich op het standpunt mocht stellen dat hij een ouderbijdrage verschuldigd is. Nu hij nimmer het gezag over zijn zoon heeft gehad, is zijn situatie vergelijkbaar met de situatie van ontheffing of ontzetting uit de ouderlijke macht als bedoeld in artikel 71, aanhef en onder b, van de Wjz, zodat het LBIO ten onrechte niet heeft afgezien van het opleggen van een ouderbijdrage, aldus [appellant].
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 15 juli 2009 in zaak nr. 200806958/1/H2; www.raadvanstate.nl) bevat artikel 71 van de Wjz een limitatieve opsomming van uitzonderingssituaties waarin geen ouderbijdrage is verschuldigd. De tekst van deze bepaling, noch de systematiek van de Wjz biedt aanknopingspunten voor het oordeel dat ook vergelijkbare situaties hieronder moeten worden begrepen.
Toepassing van artikel 71 van de Wjz leidt niet tot een rechtsongelijkheid die in strijd is met het non-discriminatiebeginsel, zoals neergelegd in artikel 26 van het IVBPR. Ontneming van het ouderlijk gezag geschiedt door tussenkomst van de rechter en is een zeer ingrijpende maatregel, die de ouder de verantwoordelijkheid voor het kind ontneemt. Om die reden is de moeder op grond van artikel 71 van de Wjz niet langer gehouden een onderhoudsbijdrage te leveren. [appellant] heeft het kind erkend en is op grond van artikel 1:392, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek gehouden tot het verstrekken van levensonderhoud, zodat zijn situatie niet gelijk is aan die van de moeder. Dat [appellant] om hem moverende redenen nimmer heeft verzocht om het ouderlijk gezag, zodat het hem niet kan worden ontnomen, brengt evenmin mee dat sprake zou zijn van gelijke gevallen.
Gelet hierop heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het LBIO zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] als onderhoudsplichtige ouder een ouderbijdrage is verschuldigd voor de aan zijn zoon geboden jeugdzorg.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2014
362-799.