ECLI:NL:RVS:2014:1318

Raad van State

Datum uitspraak
16 april 2014
Publicatiedatum
16 april 2014
Zaaknummer
201305571/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Herziening Centrumgebied Waalwijk en de ontvankelijkheid van beroepen

Op 16 april 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Herziening Centrumgebied Waalwijk". Dit bestemmingsplan werd op 16 mei 2013 vastgesteld door de raad van de gemeente Waalwijk. Tegen dit besluit hebben appellanten, bestaande uit [appellante sub 1] en anderen, alsook [appellant sub 2], beroep ingesteld. De raad heeft een verweerschrift ingediend en de zaak is ter zitting behandeld op 20 februari 2014, waarbij de raad vertegenwoordigd was door drs. D.J. Douma en mr. M. de Vries.

De Afdeling heeft in haar overwegingen de ontvankelijkheid van de beroepen beoordeeld. Het beroep van [appellante sub 1] en anderen werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij geen tijdige zienswijzen tegen het ontwerpplan hadden ingediend. De Afdeling oordeelde dat de raad zich op het standpunt kon stellen dat de bekendmaking van het ontwerpplan aan de wettelijke vereisten voldeed en dat er geen verplichting bestond om belanghebbenden persoonlijk in kennis te stellen van de terinzagelegging.

Inhoudelijk heeft de Afdeling de beroepsgronden van [appellant sub 2] beoordeeld, die onder andere betoogde dat de raad ten onrechte geen inspraakprocedure had gehouden en dat het plan leidde tot een onaanvaardbare aantasting van zijn woon- en leefklimaat. De Afdeling oordeelde dat de raad beleidsvrijheid heeft bij het vaststellen van bestemmingsplannen en dat de beroepsgronden van [appellant sub 2] niet voldoende onderbouwd waren. De Afdeling concludeerde dat het plan niet in strijd was met een goede ruimtelijke ordening en dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat het plan geen onaanvaardbare hinder voor de omwonenden met zich meebracht.

De uitspraak eindigde met de beslissing dat de beroepen van [appellante sub 1] en anderen, voor zover ontvankelijk, en [appellant sub 2] ongegrond werden verklaard, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201305571/1/R3.
Datum uitspraak: 16 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellante sub 1] en anderen, allen wonend te Waalwijk,
2. [appellant sub 2], wonend te Waalwijk,
en
de raad van de gemeente Waalwijk,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 mei 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Herziening Centrumgebied Waalwijk" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] en anderen en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante sub 1] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 februari 2014, waar de raad, vertegenwoordigd door drs. D.J. Douma en mr. M. de Vries, beiden werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
Ontvankelijkheid
1. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.
Afgezien van [appellant sub 2] hebben [appellante sub 1] en anderen geen zienswijzen tegen het ontwerpplan naar voren gebracht.
Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door een belanghebbende die tegen het ontwerpplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.
Deze omstandigheid doet zich niet voor. Geen rechtvaardiging is gelegen in de door hen gestelde omstandigheden dat de brief van het college van burgemeester en wethouders van 30 januari 2013 aan de bewoners van de Julianastraat over de voorgenomen wijziging van het plan onduidelijk was en slechts aan een deel van de inwoners is verstuurd. In de bekendmaking van het ontwerpplan is vermeld waar dit ter inzage ligt en op welke gronden dit betrekking heeft, evenals de mogelijkheid om hieromtrent zienswijzen in te dienen. Er is voldaan aan de wettelijke vereisten ter zake van de kennisgeving van de terinzagelegging. In de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), noch in enig ander wettelijk voorschrift valt een bepaling aan te wijzen op grond waarvan het gemeentebestuur in een geval als hier aan de orde verplicht is eventuele belanghebbenden persoonlijk in kennis te stellen van de terinzagelegging van een ontwerp voor een bestemmingsplan. Verder ziet de Afdeling in de door [appellante sub 1] en anderen aangevoerde omstandigheden dat een groot deel van de bewoners van de Julianastraat niet de middelen of de kennis had om het digitaal vastgestelde plan te raadplegen en ook niet fysiek in staat was om de papieren versie van het vastgestelde plan te raadplegen op de plek waar dit ter inzage lag geen aanleiding om het niet indienen van een zienswijze verschoonbaar te achten. Zij hadden een andere persoon kunnen verzoeken om in hun plaats het ontwerpplan te raadplegen. Over de door [appellante sub 1] gestelde familieomstandigheden overweegt de Afdeling dat niet valt in te zien dat zij gedurende deze periode geen maatregelen had kunnen treffen ter behartiging van haar belangen.
Het beroep van [appellante sub 1] en anderen, voor zover dat is ingesteld door anderen dan [appellant sub 2], is niet-ontvankelijk.
Inhoudelijk
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
3. Het plan voorziet in een beperking van de gebruiksmogelijkheden en de bouwhoogtes ten opzichte van het hiervoor geldende bestemmingsplan "Centrumgebied Waalwijk" ter plaatse van het winkelcentrum De Els en de daarbij behorende parkeervoorzieningen in Waalwijk.
4. [appellant sub 2] betoogt dat de raad ten onrechte heeft nagelaten om een inspraakprocedure te houden in verband met de vaststelling van het plan. Voorts stelt hij dat de brief van het gemeentebestuur over de op handen zijnde herziening van het bestemmingsplan "Centrumgebied Waalwijk" ten onrechte slechts aan een klein deel van de bewoners van de Julianastraat is verstuurd.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat omwonenden rondom het plangebied voldoende zijn geïnformeerd over de bekendmaking van het ontwerpplan en het vastgestelde plan. Bovendien is aan de eigenaren van percelen die direct grenzen aan het plangebied een brief gestuurd over het ontwerpplan.
4.2. Het bieden van inspraak maakt geen deel uit van de in de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Het mogelijk schenden van een inspraakverplichting heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan.
Verder heeft de raad de terinzagelegging van het ontwerpplan en het vastgestelde plan op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend gemaakt. Daarbij was de raad, anders dan [appellant sub 2] betoogt en zoals reeds is overwogen onder 1, niet verplicht om de bewoners van de Julianastraat persoonlijk in kennis te stellen van de terinzagelegging van het ontwerpplan.
Het betoog faalt.
5. [appellant sub 2] voert aan dat hij en de bewoners aan de Julianastraat door het gemeentebestuur zijn misleid. Hij stelt dat op de gronden tussen de Julianastraat 1 en 7 wekelijks een markt wordt gehouden. [appellant sub 2] stemt in met het standpunt van de raad dat slechts een deel van deze weekmarkt wordt gehouden binnen het plangebied, maar de raad had volgens hem niettemin de hele weekmarkt moeten betrekken in het plan. Het plan vormt volgens hem de opmaat tot een legalisering van de weekmarkt. Hiertoe stelt hij dat inmiddels een omgevingsvergunning is aangevraagd om deze te legaliseren. De raad heeft volgens [appellant sub 2] ten onrechte nagelaten om dit te vermelden in het plan.
5.1. De raad betoogt dat het plan is vastgesteld om te komen tot een bestemming voor de gronden rondom De Els die recht doet aan de feitelijke situatie en om de ruimere bouw- en gebruiksmogelijkheden van het vorige plan te beperken. De weekmarkt op de percelen grenzend aan de Julianastraat staat hier volgens de raad los van.
5.2. De Afdeling vat de beroepsgrond over het betrekken van het deel van de weekmarkt tussen de percelen Julianastraat 1 en 7 bij het plan op als een plangrensbezwaar. De raad komt beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Zij neemt daarbij in aanmerking dat het plan gericht is op het terugbrengen van de planologische bouw- en gebruiksmogelijkheden ten opzichte van het vorige plan "Centrumgebied Waalwijk". De weekmarkt waar [appellant sub 2] naar verwijst wordt in de bestaande situatie grotendeels gehouden op gronden buiten het plangebied. [appellant sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het niet mogelijk is om door middel van een afzonderlijke procedure de ruimtelijke aanvaardbaarheid van een weekmarkt op die gronden los van dit plan te beoordelen. Niet gebleken is van een dusdanige ruimtelijke samenhang tussen de strook grond tussen de Julianastraat 1 en 7 en de gronden in het plangebied, dat de raad aanleiding had dienen te zien deze strook bij het plan te betrekken en in te gaan op de planologische aanvaardbaarheid van een weekmarkt op deze gronden. Overigens heeft de raad ter zitting verklaard dat voor de weekmarkt op deze gronden inmiddels een omgevingsvergunning is verleend voor afwijken van het ter plaatse geldende bestemmingsplan die nog niet onherroepelijk is.
Het betoog faalt.
6. [appellant sub 2] voert aan dat de weekmarkt leidt tot een onaanvaardbare aantasting van zijn woon- en leefklimaat. Hiertoe stelt hij ten eerste dat als gevolg van het verkeer van en naar de markt en naar het winkelcentrum
De Els de verkeersintensiteit op de Julianastraat aanzienlijk toeneemt, wat leidt tot verkeersopstoppingen en gevaarlijke verkeerssituaties. Verder stelt hij geur- en geluidoverlast te ondervinden van de weekmarkt. De raad heeft volgens hem nagelaten om akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidhinder afkomstig van de markt en beroept zich volgens hem ten onrechte op de richtlijnen uit de brochure Bedrijven en Milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG-brochure). Verder merkt hij op dat hij overlast ondervindt van zwerfvuil afkomstig van de markt. Voorts stelt [appellant sub 2] dat de afstand tussen de weekmarkt en zijn perceel dusdanig kort is dat zijn privacy onaanvaardbaar wordt beperkt. De ondervonden hinder en schending van zijn privacy zijn in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM), aldus [appellant sub 2].
6.1. De raad betoogt dat reeds in het vorige plan een weekmarkt was toegestaan binnen het plangebied. Het plan is erop gericht de mogelijkheden voor detailhandel en woningbouw binnen het plangebied te beperken, zodat de planologische mogelijkheden nu minder bezwaarlijk zijn voor omwonenden. In dit verband merkt de raad over de verkeers- en parkeersituatie op dat het plan niet zal leiden tot een hogere verkeersintensiteit en een toename van zwaar verkeer. Over geluid- en geurhinder die [appellant sub 2] zegt te zullen ondervinden van de weekmarkt stelt de raad dat de afstand tussen een met het plan mogelijk gemaakte weekmarkt en de gevel van woningen voldoet aan de richtafstanden uit de VNG-brochure. Tenslotte neemt de raad het standpunt in dat het plan niet zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van de privacy van [appellant sub 2].
6.2. Het plan maakt een weekmarkt mogelijk binnen het plangebied op de gronden met de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied". Het vorige plan voorzag in detailhandel en woningbouw op een deel van de gronden in het plangebied. Op grond van het plan is woningbouw in het plangebied niet toegestaan. Daarnaast zijn de mogelijkheden voor detailhandel in het plangebied beperkt ten opzichte van het vorige plan. Verder is het plangebied in de bestaande situatie al grotendeels ingericht als openbaar parkeerterrein, dat kan worden bereikt langs de Meester van Coothstraat en De Els. [appellant sub 2] heeft gelet op het vorenstaande niet aannemelijk gemaakt dat het plan voor hem zal leiden tot een onaanvaardbare verkeers- en parkeerhinder.
Met betrekking tot mogelijke geluid- en geurhinder afkomstig van een binnen het plangebied te houden weekmarkt wijst de raad op de richtafstanden uit de VNG-brochure. Deze kunnen door de raad gemotiveerd worden toegepast. Weekmarkten worden als zodanig niet genoemd in de VNG-brochure. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad in redelijkheid aan kunnen sluiten bij de richtafstanden voor detailhandel, supermarkten en viskramen. De VNG-brochure beveelt voor deze categorieën een afstand aan van 10 m tussen de gevel van een woning en het betreffende bedrijfsperceel. De kortste afstand tussen het plandeel met de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied" en de gevel van een woning aan de Julianastraat bedraagt ongeveer 30 m. Nu voldaan wordt aan de richtafstanden uit de VNG-brochure heeft de raad, zonder daarnaar akoestisch onderzoek te hoeven doen, zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot een onevenredige geluid- of geurhinder voor [appellant sub 2]. Voor zover de weekmarkt in het plangebied zal leiden tot zwerfvuil, betreft dit een handhavingskwestie.
Verder heeft de raad zich gelet op de afstand van 30 m tussen het plangebied en de woning van [appellant sub 2], alsmede de ligging hiervan in stedelijk gebied, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van de privacy van [appellant sub 2].
Voor zover de bovenstaande beroepsgronden gericht zijn op de verwachte hinder als gevolg van de bestaande weekmarkt, voor zover die plaatsvindt op de percelen Julianastraat 3 en 5, overweegt de Afdeling dat deze gronden buiten het plangebied zijn gelegen en als zodanig niet aan de orde zijn.
Het betoog faalt.
6.3. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant sub 2] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.
Het betoog faalt.
6.4. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het EVRM heeft een ieder recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
6.5. Gelet op hetgeen in het voorgaande is overwogen over de gevolgen van het plan voor de omgeving, heeft [appellant sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat het plan een zodanig negatieve invloed kan hebben op zijn privéleven in en in de omgeving van zijn woning of anderszins zijn leven zo ingrijpend kan beïnvloeden dat van een inmenging in de zin van artikel 8 van het EVRM kan worden gesproken. Voor zover toch sprake zou zijn van een inmenging in zijn privéleven overweegt de Afdeling dat deze haar grondslag vindt in de Wro en het op grond van die wet door de raad vastgestelde bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wro. Het vaststellen van de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied" en de hierop betrekking hebbende regels kunnen worden aangemerkt als noodzakelijk in het belang van één of meer van de in artikel 8, tweede lid, van het EVRM genoemde doelen. Verder is niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat geen billijke afweging heeft plaatsgevonden tussen het belang van [appellant sub 2] enerzijds en dat van de gemeenschap anderzijds.
Voorts geeft het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad te kort is geschoten in een op hem rustende positieve verplichting om redelijke en gepaste maatregelen te nemen ter bescherming van de in artikel 8, eerste lid, van het EVRM neergelegde rechten.
Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad heeft gehandeld in strijd met artikel 8 van het EVRM.
Het betoog faalt.
7. Voor het betoog van [appellant sub 2] dat in het plangebied werken worden uitgevoerd die leiden tot een aantasting van archeologische waarden geldt dat binnen het gehele plangebied een archeologisch beschermingsregime geldt. [appellant sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit onvoldoende is ter bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden.
Voorts heeft [appellant sub 2] niet onderbouwd waarom het plan financieel of anderszins niet uitvoerbaar is.
Het betoog faalt.
8. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen van [appellante sub 1] en anderen, voor zover ontvankelijk, en [appellant sub 2] ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellante sub 1] en anderen, voor zover ingesteld door anderen dan [appellant sub 2], niet-ontvankelijk;
II. verklaart de beroepen van [appellante sub 1] en anderen, voor zover ontvankelijk, en [appellant sub 2] ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Lap
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2014
288-656.