ECLI:NL:RVS:2014:1289

Raad van State

Datum uitspraak
16 april 2014
Publicatiedatum
16 april 2014
Zaaknummer
201109106/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Ekkersrijt vastgesteld door de raad van de gemeente Son en Breugel

Op 16 april 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in de zaak betreffende het bestemmingsplan "Ekkersrijt" dat op 26 mei 2011 door de raad van de gemeente Son en Breugel was vastgesteld. Diverse appellanten, waaronder de naamloze vennootschap N.V. Nederlandse Gasunie, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit. De Afdeling heeft de zaak behandeld op 17 oktober 2012 en heeft in een tussenuitspraak van 27 maart 2013 de raad opgedragen om binnen 26 weken de geconstateerde gebreken in het besluit te herstellen. De raad heeft hieraan voldaan door op 29 augustus 2013 een gewijzigd besluit te nemen.

In de uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat het oorspronkelijke besluit van 26 mei 2011 op verschillende punten in strijd was met de rechtszekerheid en de zorgvuldigheidseisen. De beroepen van Gasunie, [appellant sub 2], [appellant sub 4], en het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant zijn gegrond verklaard, en het besluit van de raad is vernietigd voor de onderdelen die niet op de verbeelding zijn voorzien, zoals de dubbelbestemming "Leiding" en de aanduidingen voor bedrijfswoningen. Het beroep van [appellant sub 2] is voor het overige ongegrond verklaard, terwijl het beroep van [appellant sub 3] tegen het besluit van 29 augustus 2013 ongegrond is verklaard.

De Afdeling heeft de raad ook veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten aan de appellanten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de raad om bij de vaststelling van bestemmingsplannen zorgvuldig te werk te gaan en de rechtszekerheid te waarborgen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 16 april 2014.

Uitspraak

201109106/1/R3.
Datum uitspraak: 16 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de naamloze vennootschap N.V. Nederlandse Gasunie, gevestigd te Groningen,
2. [appellante sub 2A] en [appellant sub 2B], gevestigd onderscheidenlijk wonend te Son, gemeente Son en Breugel (hierna in enkelvoud: [appellant sub 2]),
3. [appellant sub 3], wonend te Son, gemeente Son en Breugel,
4. [appellant sub 4], wonend te Son, gemeente Son en Breugel,
5. het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
6. [appellante sub 6], gevestigd te Son, gemeente Son en Breugel,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Son en Breugel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 mei 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Ekkersrijt" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer Gasunie, [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], het college en [appellante sub 6] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Gasunie heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 oktober 2012, waar [appellant sub 2], bijgestaan door mr. Y.H. de Roy-de Bruin, advocaat te Nijmegen, [appellant sub 3], vertegenwoordigd door ing. A.J. de Jager, het college, vertegenwoordigd door A.H.P. Bosmans, werkzaam bij de provincie, en de raad, vertegenwoordigd door drs. O.G. Schook, D.G.M.W. Hulsen en drs. E.J. Mengers, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
De Afdeling heeft de behandeling van andere beroepen tegen het besluit van 26 mei 2011 afgesplitst en de behandeling hiervan voortgezet onder zaak nr. 201109106/3/R3.
Bij tussenuitspraak van 27 maart 2013, in zaak nr 201109106/1/T1/R3, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 26 weken na verzending van de tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 26 mei 2011 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 29 augustus 2013 heeft de raad het besluit van 26 mei 2011 gewijzigd.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over het besluit van 29 augustus 2013 naar voren te brengen. [appellant sub 3] en [appellante sub 6] hebben daarvan gebruik gemaakt.
De raad heeft een schriftelijke reactie gegeven op de zienswijzen.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Toetsingskader
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het besluit van 26 mei 2011
Het beroep van Gasunie
2. In overweging 2.3 van de tussenuitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat het besluit van 26 mei 2011 en het plan in onderlinge samenhang bezien, voor zover niet op de verbeelding is voorzien in de dubbelbestemming "Leiding" en de aanduiding "hartlijn leiding - gas" met een breedte van 5 m aan weerszijden van de in het zuidwestelijke deel van het plangebied gelegen hoofdaardgastransportleiding en voor zover een deel van de regionale aardgastransportleiding in het noordwestelijke deel van het plangebied, ten noorden van Kanaaldijk Noord, niet is weergegeven op de verbeelding, zijn vastgesteld in strijd met de rechtszekerheid.
Gelet op het voorgaande is het beroep van Gasunie tegen het besluit van 26 mei 2011 gegrond. Het besluit dient in zoverre wegens strijd met de rechtszekerheid te worden vernietigd.
Het beroep van [appellant sub 2]
3. In overwegingen 3.4 en 4.5 van de tussenuitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat het besluit van 26 mei 2011, voor zover daarin niet is voorzien in de aanduidingen "bedrijfswoning" en "bedrijf van categorie 3.1 (b=3.1)" voor het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein - 2" ter plaatse van het perceel [locatie 1], en voor zover daarin niet is voorzien in de aanduiding "bedrijfswoning" en voor zover daarin is voorzien in de aanduiding "bedrijf van categorie 2 (b=2)" voor het perceel [locatie 2], is vastgesteld in strijd met de rechtszekerheid.
Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 2] tegen het besluit van 26 mei 2011 gegrond. Het besluit dient in zoverre wegens strijd met de rechtszekerheid te worden vernietigd.
3.1. Gelet op overweging 4.5 van de tussenuitspraak is het beroep van [appellant sub 2] tegen het besluit van 26 mei 2011 voor het overige ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 3]
4. In overweging 5.5 van de tussenuitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat het besluit van 26 mei 2011 voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein - 1" met de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 4.2 (b≤4.2)" ter plaatse van de percelen [locatie 3, 4, 5 en 6] is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.
Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 3] tegen het besluit van 26 mei 2011 gegrond. Het besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te worden vernietigd.
Het beroep van [appellant sub 4]
5. In overweging 6.4 van de tussenuitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat het besluit van 26 mei 2011, voor zover daarin is voorzien in de aanduidingen "bedrijf van categorie 2 (b=2)" en "bedrijf van categorie 3.2 (b=3.2)" voor het perceel [locatie 7], is genomen in strijd met de rechtszekerheid.
Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 4] tegen het besluit van 26 mei 2011 gegrond. Het besluit dient in zoverre wegens strijd met de rechtszekerheid te worden vernietigd.
Het beroep van het college
6. In de overwegingen 7.6 en 8.4 van de tussenuitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover het betreft artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder p, van de planregels en voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Verkeer" ten noorden van het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein - 1" en de aanduidingen "specifieke vorm van bedrijventerrein - betonwarenfabriek (svb - bwf)" en "specifieke vorm van bedrijventerrein - afvalverwerkings- en/of recyclingbedrijf (svb - afv)" op kaart 1 van de verbeelding, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Gelet op het voorgaande is het beroep van het college tegen het besluit van 26 mei 2011 gegrond. Het besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening te worden vernietigd.
Het beroep van [appellante sub 6]
7. In overweging 9.6 van de tussenuitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat het besluit van 26 mei 2011, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein - 1" ter plaatse van de perceel [locatie 8], is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.
Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellante sub 6] tegen het besluit van 26 mei 2011 gegrond. Het besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.
Het besluit van 29 augustus 2013
8. De Afdeling heeft de raad in overweging 10 van de tussenuitspraak opgedragen om de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken te herstellen.
De raad heeft hieraan bij besluit van 29 augustus 2013 gevolg gegeven en het plan gewijzigd vastgesteld ten aanzien van de in overweging 10, onder a tot en met i, van de tussenuitspraak genoemde planonderdelen.
9. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
Het besluit van 29 augustus 2013 is gezien artikel 6:19 van de Awb mede onderwerp van het geding, voor zover hierna niet anders wordt geoordeeld.
Het beroep van [appellant sub 3]
10. De Afdeling stelt vast dat met het besluit van 29 augustus 2013 geheel tegemoet gekomen is aan het tegen het besluit van 26 mei 2011 gerichte beroep van [appellant sub 3], voor zover het betreft de percelen [locatie 5 en6]. Gelet op het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb is daarom in zoverre geen beroep van rechtswege ontstaan tegen het besluit van 29 augustus 2013.
11. In overweging 5.4 van de tussenuitspraak heeft de Afdeling overwogen:
"Anders dan de raad stelt, kan het gebruik van de percelen voor een zelfstandige autoshowroom en een zelfstandig reparatie- en servicebedrijf niet worden aangemerkt als aan de bedrijfsactiviteit autoschadeherstelbedrijf ondergeschikte detailhandel. Dit heeft de raad ter zitting ook erkend. Uit de Staat van bedrijfsactiviteiten die bij de planregels behoort, volgt dat het reparatie- en servicebedrijf in milieucategorie 2 valt. Bedrijfsactiviteiten in deze milieucategorie zijn niet op de percelen toegestaan, gezien de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 4.2 (b≤4.2)" die op de percelen rust en de betekenis die daaraan in artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder a, van de planregels is toegekend. De autoshowroom betreft detailhandel en is daarom niet toegestaan op de percelen waaraan de bestemming "Bedrijventerrein - 1", zonder de aanduiding "autoshowroom", is toegekend. De raad heeft zich daarom ten onrechte op het standpunt gesteld dat het bestaande gebruik van de percelen als zodanig is bestemd. Het betoog slaagt."
In overweging 10 van de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om met inachtneming van overweging 5.4 een passende planregeling vast te stellen voor onder meer de percelen [locatie 3 en 4].
11.1. Bij besluit van 29 augustus 2013 heeft de raad de bestemming "Bedrijventerrein - 1" en de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 4.2 (b≤4.2)" voor de percelen [locatie 3 en 4] opnieuw toegekend.
11.2. [appellant sub 3] voert in zijn zienswijze aan dat de bedrijfsactiviteiten van het autoschadeherstelbedrijf dat op de percelen [locatie 3 en 4] is gevestigd niet alleen bestaan uit het herstellen van auto’s, caravans en campers, maar ook uit de verkoop van deze voertuigen. Dit gebeurt meestal door de voertuigen die schade hebben opgelopen op te kopen, te herstellen en vervolgens te verkopen, aldus [appellant sub 3]. Hij betoogt dat bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 2 moeten worden toegelaten op voornoemde percelen om de verkoop van caravans en campers als zodanig te bestemmen.
11.3. De raad heeft aan de percelen [locatie 3 en 4] de bestemming "Bedrijventerrein - 1" en de aanduidingen "bedrijf tot en met categorie 4.2 (b≤4.2)" toegekend.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder a, ten vierde, van de planregels zijn de voor "Bedrijventerrein - 1" aangewezen gronden bestemd voor bedrijven met inbegrip van geluidzoneringsplichtige bedrijven, waarbij geldt dat ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 4.2" bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan in de categorie 3.1, 3.2, 4.1 en 4.2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten.
Ingevolge lid 4.1, onder aanhef en onder m, zijn de voor "Bedrijventerrein - 1" aangewezen gronden bestemd voor ondergeschikte aan de bedrijfsactiviteit gerelateerde detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen.
Ingevolge artikel 1 wordt onder detailhandel verstaan: het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die, die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, alsmede anders dan voor verbruik ter plaatse. Hieronder wordt tevens verstaan het verrichten van handelingen ten behoeve van de verkoop van goederen via internet, waarbij de levering elders plaatsvindt.
Ingevolge artikel 1 wordt onder ondergeschikte detailhandel verstaan: beperkte op de eindgebruiker gerichte verkoop van goederen, die functioneel rechtstreeks verband houden met de bedrijfsactiviteiten.
11.4. Niet in geschil is dat op de percelen [locatie 3 en 4] een autoschadeherstelbedrijf is gevestigd dat als zodanig is bestemd. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich op goede gronden op het standpunt kunnen stellen dat de door [appellant sub 3] omschreven verkoop van caravans en campers kan worden aangemerkt als ondergeschikte detailhandel als bedoeld in artikel 1 van de planregels bij het auto-, caravan- en camperschadeherstelbedrijf. Deze bedrijfsactiviteit is als zodanig bestemd met de bestemming "Bedrijventerrein - 1" en de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 4.2", gezien in samenhang met bovenvoormelde planregels, en derhalve toegelaten. De raad heeft derhalve in redelijkheid geen aanleiding gezien om bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 2 toe te staan. Het betoog faalt.
11.4.1. Gelet op het voorgaande is het van rechtswege ontstane beroep van [appellant sub 3] tegen het besluit van 29 augustus 2013 ongegrond.
Het beroep van [appellante sub 6]
12. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om met inachtneming van overwegingen 9.5 en 9.6 het besluit alsnog toereikend te motiveren, dan wel het besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling.
12.1. Bij besluit van 29 augustus 2013 heeft de raad het besluit van 26 mei 2011 gewijzigd door onder meer te voorzien in een plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein - 1" en de aanduidingen "bedrijf tot en met categorie 4.1 (b≤4.1)", "specifieke vorm van bedrijventerrein - transportbedrijf (svb-tsb)", "maximale bouwhoogte 15 en maximum bebouwingspercentage 80%" en"maximum aantal wooneenheden 2" ter plaatse van het perceel [locatie 8].
12.2. [appellante sub 6] betoogt in haar zienswijze dat de twee woningen die op het perceel [locatie 8] staan niet als bedrijfswoningen, maar als burgerwoningen moeten worden bestemd.
12.3. De Afdeling stelt vast dat met het besluit van 29 augustus 2013 tegemoet is gekomen aan het beroep van [appellante sub 6]. Gelet op het bepaalde in artikel 6:19 van de Awb is daarom geen beroep van rechtswege ontstaan tegen dat besluit.
Gelet hierop behoeft hetgeen [appellante sub 6] in haar zienswijze heeft aangevoerd geen bespreking.
De beroepen van Gasunie, [appellant sub 2], [appellant sub 4] en het college
13. De Afdeling stelt vast dat met het besluit van 29 augustus 2013 tegemoet gekomen is aan de tegen het besluit van 26 mei 2011 gerichte beroepen van Gasunie, [appellant sub 2], [appellant sub 4] en het college. Gelet op het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, zijn daarom geen beroepen van rechtswege ontstaan tegen het besluit van 29 augustus 2013.
Proceskosten
14. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Daarbij wordt opgemerkt dat de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, als bedoeld in artikel 1, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van dat besluit forfaitair worden bepaald.
Ten aanzien van Gasunie, [appellant sub 4], het college en [appellante sub 6] is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen van de naamloze vennootschap N.V. Nederlandse Gasunie, [appellant sub 3], [appellant sub 4], het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant en [appellante sub 6] gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Son en Breugel van 26 mei 2011 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Ekkersrijt" voor zover:
a. niet op de verbeelding is voorzien in de dubbelbestemming "Leiding" en de aanduiding "hartlijn leiding - gas" met een breedte van 5 m aan weerszijden van de in het zuidwestelijke deel van het plangebied gelegen hoofdaardgastransportleiding;
b. niet op de verbeelding een deel van de regionale aardgastransportleiding in het noordwestelijke deel van het plangebied, ten noorden van Kanaaldijk Noord, niet is weergegeven;
b. niet op de verbeelding is voorzien in de aanduidingen "bedrijfswoning" en "bedrijf van categorie 3.1 (b=3.1)" voor het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein - 2" ter plaatse van het perceel [locatie 1];
c. niet op de verbeelding is voorzien in de aanduiding "bedrijfswoning" ter plaatse van het perceel [locatie 2];
d. het betreft de aanduiding "bedrijf van categorie 2 (b=2)" voor het perceel [locatie 2];
e. het betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein - 1" met de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 4.2 (b≤4.2)" ter plaatse van de percelen [locatie 3, 4, 5 en 6];
f. het betreft de aanduidingen "bedrijf van categorie 2 (b=2)" en "bedrijf van categorie 3.2 (b=3.2)" voor het perceel [locatie 7];
g. het betreft artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder p, van de planregels;
h. het betreft het plandeel met de bestemming "Verkeer" ten noorden van het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein - 1" en de aanduidingen "specifieke vorm van bedrijventerrein - betonwarenfabriek (svb - bwf)" en "specifieke vorm van bedrijventerrein - afvalverwerkings- en/of recyclingbedrijf (svb - afv)" op kaart 1 van de verbeelding;
i. het betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein - 1" ter plaatse van het perceel [locatie 8];
III. verklaart het beroep van [appellante sub 2A] en [appellant sub 2B] voor het overige ongegrond;
IV. verklaart het beroep tegen het besluit van 29 augustus 2013 van [appellant sub 3] ongegrond;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Son en Breugel tot vergoeding van de [appellante sub 2A] en [appellant sub 2B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1016,32 (zegge: duizendzestien euro en tweeëndertig cent), waarvan € 974,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
veroordeelt de raad van de gemeente Son en Breugel tot vergoeding van de bij [appellant sub 3] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1260,18 (zegge: twaalfhonderdzestig euro en achttien cent), waarvan 1217,50 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de raad van de gemeente Son en Breugel aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van:
a. € 302,00 (zegge: driehonderdtwee euro) aan de naamloze vennootschap N.V. Nederlandse Gasunie;
b. € 302,00 (zegge: driehonderdtwee euro) aan [appellante sub 2A] en [appellant sub 2B], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
c. € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) aan [appellant sub 3];
d. € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) aan [appellant sub 4];
e. € 302,00 (zegge: driehonderdtwee euro) aan het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant;
f. € 302,00 (zegge: driehonderdtwee euro) aan [appellante sub 6].
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. P.A. Koppen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.I. Slagt, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Slagt
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2014
618