201209796/1/R4.
Datum uitspraak: 16 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te Reeuwijk, en haar firmanten [firmant A], [firmant B] en [firmant C] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante]),
en
het college van burgemeester en wethouders van Gouda,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 september 2012 heeft het college het wijzigingsplan "Janverswollezone Zuid" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 januari 2013, waar [appellante], vertegenwoordigd door [firmant A] en [gemachtigde], bijgestaan door mr. H.J. Breeman, advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. B.T. Goerdat en drs. P. Vuijk, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Bij tussenuitspraak van 1 mei 2013, nr. 201209796/1/T1/R4, heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen twaalf weken na de verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Het college heeft bij brief, verzonden op 24 juni 2013, te kennen gegeven dat hij het besluit van 4 september 2012 heeft voorzien van een nadere motivering.
Bij tweede tussenuitspraak van 13 november 2013, nr. 201209796/1/T2/R4, heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen zestien weken na de verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Het college heeft bij brief, verzonden op 2 december 2013, te kennen gegeven dat hij het besluit van 4 september 2012 heeft voorzien van een nadere motivering. Bij brief van 11 februari 2014 heeft het college de motivering aangevuld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [appellante] een zienswijze naar voren gebracht.
Overwegingen
1. In de tweede tussenuitspraak heeft de Afdeling overwogen dat het wijzigingsplan nog steeds niet berust op een deugdelijke motivering en het college opgedragen om binnen zestien weken na verzending van deze uitspraak hetzij:
- het onder 5.3 genoemde gebrek in het bestreden besluit te herstellen door met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen alsnog te motiveren om welke redenen op voorhand niet aannemelijk is dat de Flora- en Faunawet (hierna: Ffw) aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg zal staan, door hetzij:
a. vast te stellen of in het plangebied jaarrond beschermde nesten van de huismus en/of de gierzwaluw voorkomen, alsmede vaste rust- of verblijfplaatsen van vleermuizen, en zo ja;
b. deugdelijk te motiveren dat maatregelen kunnen worden getroffen om overtreding van de verbodsbepalingen in de Ffw te voorkomen, dan wel;
c. deugdelijk te motiveren dat indien nodig, ontheffing kan worden verkregen;
- dan wel het besluit van 4 september 2012 tot vaststelling van het wijzigingsplan in te trekken.
Het college kan ter voldoening aan de opdracht geformuleerd onder b of c ook een ontheffing van het daartoe bevoegde gezag dan wel een verklaring dat de ontheffing of toestemming zal kunnen worden verleend, overleggen.
2. Het college heeft ter voldoening aan de opdracht het rapport "Natuuronderzoek Flora en Fauna t.b.v. Jan Verswollezone te Gouda, eindrapportage", opgesteld door Groenteam, adviescentrum voor Natuurontwikkeling, Landschapsplanning en Groenontwerp, gedateerd 10 oktober 2013, toegezonden (hierna: het eindrapport). Uit dit eindrapport blijkt volgens het college dat in het plangebied geen jaarrond beschermde nesten van de huismus en/of de gierzwaluw voorkomen, noch vaste rust- of verblijfplaatsen van vleermuizen.
3. Het eindrapport bevat onder meer de resultaten van veldinventarisaties van de huismus, uitgevoerd op 17 mei, 27 mei en 7 juni; van de gierzwaluw, uitgevoerd op 26 mei, 6 juni en 24 juni, en van het gebiedsgebruik door vleermuizen, uitgevoerd op 26 mei, 27 mei, 6 juni, 7 juni, 15 augustus en 22 september 2013. Op grond van deze veldonderzoeken wordt in het eindrapport de conclusie getrokken dat in het gebied geen nestelplaatsen van huismussen of gierzwaluwen zijn aangetroffen. Ook zijn geen verblijfplaatsen of vaste vliegroutes van vleermuizen aangetroffen.
4. [appellante] betoogt in haar zienswijze dat er een discrepantie is tussen de data en het aantal onderzoeksmomenten in het eindrapport en de data en het aantal onderzoeksmomenten die in de "Quick-scan flora en fauna t.b.v. Jan Verswollezone te Gouda" van 21 juni 2013 zijn aanbevolen. Voorts betoogt [appellante] dat de inventarisatie van gierzwaluwen niet voldoet aan de eisen die daaraan zijn gesteld in de Soortenstandaard gierzwaluw, van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, omdat de eerste inventarisatie heeft plaatsgevonden op 26 mei, derhalve vóór de datum van 1 juni die in de soortenstandaard wordt gehanteerd, en de laatste op 24 juni, derhalve enkele weken vóór de einddatum van 15 juli. [appellante] betoogt voorts dat ten onrechte geen mitigerende maatregelen zijn onderzocht en dat ten onrechte niet is gemotiveerd dat - indien nodig - ontheffing kan worden verkregen van de verbodsbepalingen in de Ffw.
5. Volgens het natuuronderzoek is het, gezien de onder 3 genoemde resultaten van het veldonderzoek, niet aannemelijk dat in het plangebied jaarrond beschermde nesten van de huismus en/of de gierzwaluw voorkomen, en evenmin vaste rust- of verblijfplaatsen of vaste vliegroutes van vleermuizen. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat dit onderzoek dusdanige leemten of gebreken bevat dat het college op grond van dit onderzoek niet het standpunt kan innemen dat niet op voorhand aannemelijk is dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg zal staan. [appellante] heeft geen feiten aangedragen die deze conclusie weerspreken. Dat er enige discrepantie is tussen de data die genoemd zijn in de quickscan en de Soortenstandaard en de data in het eindrapport geeft geen aanleiding voor een ander oordeel, nu dit niet meebrengt dat het onderzoek niet in het geëigende seizoen plaats heeft gevonden of onzorgvuldig is uitgevoerd.
6. Nu niet te verwachten is dat jaarrond beschermde nesten van vogels of vaste rust of verblijfplaatsen dan wel vaste vliegroutes van vleermuizen in het gebied aanwezig zijn, is er geen aanleiding voor het oordeel dat het college mitigerende maatregelen in het plan had moeten opnemen dan wel aannemelijk had moeten maken dat ontheffing van de verbodsbepalingen in de Ffw kan worden verkregen.
7. Gelet op de tussenuitspraken van 1 mei 2013, nr. 201209796/1/T1/R4 en 13 november 2013, nr. 201209796/1/T2/R4 is het beroep van [appellante] gegrond. Het bestreden besluit van 4 september 2012 dient vernietigd te worden wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Anders dan het college in haar nadere motivering heeft betoogd is er geen aanleiding vernietiging achterwege te laten in verband met het relativiteitsvereiste. Het bestreden besluit is genomen vóór 1 januari 2013, sinds welke datum het relativiteitsvereiste in artikel 8:69a van de Awb is opgenomen. Anders dan het college heeft betoogd is de Crisis- en Herstelwet - waarin het relativiteitsvereiste eerder was opgenomen - op het bestreden besluit niet van toepassing.
8. Nu het college, gelet op hetgeen in deze uitspraak onder 5 is overwogen, het besluit alsnog heeft voorzien van een deugdelijke motivering door aannemelijk te maken dat het zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat niet op voorhand te verwachten is dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat, ziet de Afdeling aanleiding de rechtgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
9. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Gouda van 4 september 2012, kenmerk 777400, waarbij het wijzigingsplan "Janverswollezone Zuid" is vastgesteld;
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Gouda tot vergoeding van [appellante] en haar firmanten [firmant A], [firmant B] en [firmant C] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1667,00 (zegge: zestienhonderdzevenenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Gouda aan vennootschap onder firma [appellante] en haar firmanten [firmant A], [firmant B] en [firmant C] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 310,00 (zegge: driehonderdtien euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Postma, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Postma
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2014
539.