201401496/1/V2.
Datum uitspraak: 31 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 10 januari 2014 in zaak nr. 13/18595 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 18 maart 2013 heeft de minister van Buitenlandse Zaken een aanvraag van de vreemdeling om haar een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 19 mei 2013 heeft de minister het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 januari 2014 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de vreemdeling zich nader uitgelaten.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Awb, vangt de termijn voor het indienen van een hogerberoepschrift aan met ingang van de dag na die, waarop de aangevallen uitspraak op voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, voor zover thans van belang, bedraagt de termijn voor het indienen van een (hoger)beroepschrift vier weken.
2. De aangevallen uitspraak is op 10 januari 2014 verzonden, zodat de termijn voor het instellen van hoger beroep op 7 februari 2014 is geëindigd. Het hogerberoepschrift is op 20 februari 2014 bij brief bij de Raad van State ingekomen. De vreemdeling heeft het hogerberoepschrift derhalve niet tijdig ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de vreemdeling ter rechtvaardiging van deze termijnoverschrijding aangevoerd dat de rechtbank de aangevallen uitspraak per post naar haar gemachtigde in Suriname heeft verzonden, hij die uitspraak eerst op 1 februari 2014 heeft ontvangen en het hogerberoepschrift vervolgens reeds op 3 februari 2014 per aangetekende post naar de Raad van State heeft verzonden, maar dat vermoedelijk vertraging in het postverkeer van Suriname naar Nederland is opgetreden.
3. Weliswaar is het hogerberoepschrift reeds twee dagen nadat de gemachtigde van de vreemdeling de aangevallen uitspraak heeft ontvangen ter post bezorgd, maar het komt desondanks voor risico van de vreemdeling dat het hogerberoepschrift niet tijdig bij de Raad van State is ingekomen. Hierbij is van belang dat algemeen bekend mag worden verondersteld dat het postverkeer tussen Suriname en Nederland enige tijd in beslag kan nemen. De vreemdeling heeft de aangevallen uitspraak door de rechtbank naar haar gemachtigde in Suriname laten verzenden en het hogerberoepschrift vervolgens vanuit Suriname alleen per aangetekende post naar de Raad van State verzonden, naar eigen zeggen vier dagen voor het einde van de termijn. Nu tussen verzending door de rechtbank vanuit Nederland van de aangevallen uitspraak en de ontvangst daarvan door de gemachtigde reeds twintig dagen waren verstreken, en er voorts andere, snellere, mogelijkheden bestaan om een hogerberoepschrift te versturen, zoals per faxapparaat, kan niet worden geconcludeerd dat de vreemdeling feiten of omstandigheden heeft gesteld in verband waarmee redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat zij in verzuim is geweest.
4. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Janssen, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Janssen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2014
660.