ECLI:NL:RVS:2014:1279

Raad van State

Datum uitspraak
31 maart 2014
Publicatiedatum
9 april 2014
Zaaknummer
201401496/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft de Raad van State op 31 maart 2014 uitspraak gedaan over het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf door de minister van Buitenlandse Zaken. De aanvraag was op 18 maart 2013 afgewezen, waarna de vreemdeling bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 19 mei 2013 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, verklaarde op 10 januari 2014 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ook ongegrond. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State overwoog dat de termijn voor het indienen van het hogerberoepschrift vier weken bedraagt, en dat deze termijn eindigde op 7 februari 2014. Het hogerberoepschrift werd echter pas op 20 februari 2014 ingediend, wat betekent dat het niet tijdig was. De vreemdeling voerde aan dat de rechtbank de uitspraak per post naar haar gemachtigde in Suriname had verzonden, die deze pas op 1 februari 2014 ontving. De vreemdeling stelde dat er vertraging in het postverkeer was opgetreden.

De Raad van State oordeelde dat, hoewel het hogerberoepschrift kort na ontvangst door de gemachtigde was verzonden, het risico voor de tijdige indiening bij de vreemdeling lag. De Raad wees erop dat er snellere manieren zijn om een hogerberoepschrift te verzenden, zoals per fax. Gezien de tijd die verstreken was tussen de verzending van de uitspraak en de ontvangst door de gemachtigde, kon niet worden geconcludeerd dat de vreemdeling in verzuim was door omstandigheden buiten haar macht. Daarom verklaarde de Raad het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201401496/1/V2.
Datum uitspraak: 31 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 10 januari 2014 in zaak nr. 13/18595 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 18 maart 2013 heeft de minister van Buitenlandse Zaken een aanvraag van de vreemdeling om haar een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 19 mei 2013 heeft de minister het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 januari 2014 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de vreemdeling zich nader uitgelaten.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Awb, vangt de termijn voor het indienen van een hogerberoepschrift aan met ingang van de dag na die, waarop de aangevallen uitspraak op voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, voor zover thans van belang, bedraagt de termijn voor het indienen van een (hoger)beroepschrift vier weken.
2. De aangevallen uitspraak is op 10 januari 2014 verzonden, zodat de termijn voor het instellen van hoger beroep op 7 februari 2014 is geëindigd. Het hogerberoepschrift is op 20 februari 2014 bij brief bij de Raad van State ingekomen. De vreemdeling heeft het hogerberoepschrift derhalve niet tijdig ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de vreemdeling ter rechtvaardiging van deze termijnoverschrijding aangevoerd dat de rechtbank de aangevallen uitspraak per post naar haar gemachtigde in Suriname heeft verzonden, hij die uitspraak eerst op 1 februari 2014 heeft ontvangen en het hogerberoepschrift vervolgens reeds op 3 februari 2014 per aangetekende post naar de Raad van State heeft verzonden, maar dat vermoedelijk vertraging in het postverkeer van Suriname naar Nederland is opgetreden.
3. Weliswaar is het hogerberoepschrift reeds twee dagen nadat de gemachtigde van de vreemdeling de aangevallen uitspraak heeft ontvangen ter post bezorgd, maar het komt desondanks voor risico van de vreemdeling dat het hogerberoepschrift niet tijdig bij de Raad van State is ingekomen. Hierbij is van belang dat algemeen bekend mag worden verondersteld dat het postverkeer tussen Suriname en Nederland enige tijd in beslag kan nemen. De vreemdeling heeft de aangevallen uitspraak door de rechtbank naar haar gemachtigde in Suriname laten verzenden en het hogerberoepschrift vervolgens vanuit Suriname alleen per aangetekende post naar de Raad van State verzonden, naar eigen zeggen vier dagen voor het einde van de termijn. Nu tussen verzending door de rechtbank vanuit Nederland van de aangevallen uitspraak en de ontvangst daarvan door de gemachtigde reeds twintig dagen waren verstreken, en er voorts andere, snellere, mogelijkheden bestaan om een hogerberoepschrift te versturen, zoals per faxapparaat, kan niet worden geconcludeerd dat de vreemdeling feiten of omstandigheden heeft gesteld in verband waarmee redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat zij in verzuim is geweest.
4. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Janssen, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Janssen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2014
660.