ECLI:NL:RVS:2014:1275

Raad van State

Datum uitspraak
2 april 2014
Publicatiedatum
9 april 2014
Zaaknummer
201400301/3/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.C. Kranenburg
  • W.S. van Helvoort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan gemeente Someren

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 2 april 2014 uitspraak gedaan over een verzoek tot opheffing van een voorlopige voorziening. Deze voorlopige voorziening was eerder getroffen op 17 maart 2014, waarbij het besluit van de raad van de gemeente Someren van 27 november 2013, dat het bestemmingsplan voor een uitbreiding van de intensieve veehouderij van de verzoeker betrof, was geschorst. De verzoeker, wonend te Someren, had de voorzitter verzocht om de voorlopige voorziening op te heffen, omdat hij meende dat de raad de juiste geurbelasting van zijn bedrijf op de omliggende woningen had vastgesteld.

Tijdens de zitting op 27 maart 2014, waar de verzoeker werd bijgestaan door zijn advocaat en een deskundige, is het verzoek behandeld. De voorzitter heeft overwogen dat het oordeel over de voorlopige voorziening een voorlopig karakter heeft en niet bindend is in de bodemprocedure. De voorzitter heeft vastgesteld dat de verzoeker aanvullende informatie had overgelegd over de geurbelasting, waaruit volgens hem bleek dat de raad de juiste gegevens had gebruikt. De voorzitter heeft echter ook opgemerkt dat de tegenpartij, [partij], niet aannemelijk had gemaakt dat de geurberekeningen onjuist waren.

Uiteindelijk heeft de voorzitter geconcludeerd dat er geen reden was om aan te nemen dat het bestemmingsplan in de bodemprocedure niet in stand zou blijven. Gezien de gewijzigde omstandigheden en de belangen van de verzoeker, heeft de voorzitter besloten het verzoek om opheffing van de voorlopige voorziening toe te wijzen. Tevens is bepaald dat het door de verzoeker betaalde griffierecht van € 160,00 wordt terugbetaald.

Uitspraak

201400301/3/R3.
Datum uitspraak: 2 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van:
[verzoeker], wonend te Someren,
verzoeker,
om opheffing of wijziging (artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht, hierna: de Awb) van de bij uitspraak van 17 maart 2014, in zaak nr. 201400301/2/R3, getroffen voorlopige voorziening in het geding tussen onder meer:
[partij], wonend te Someren,
en
de raad van de gemeente Someren,
verweerder.
Procesverloop
Bij uitspraak van 17 maart 2014, in zaak nr. 201400301/2/R3, heeft de voorzitter bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Someren van 27 november 2013, waarbij het bestemmingsplan "[locatie]" is vastgesteld, geschorst.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 maart 2014, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht deze voorlopige voorziening op te heffen.
[partij] heeft een schriftelijke reactie gegeven.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 maart 2014, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg, en [deskundige], en de raad, vertegenwoordigd door mr. S. Salemans-Dusch, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [partij], bijgestaan door ir. A.K.M. van Hoof, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Ingevolge artikel 8:87, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening opheffen of wijzigen.
Ingevolge het tweede lid kan een belanghebbende die door de voorlopige voorziening rechtstreeks in zijn belang wordt getroffen, een verzoek om opheffing of wijziging doen.
3. Bij de uitspraak van 17 maart 2014 is het bestemmingsplan "[locatie]", dat voorziet in de uitbreiding van de intensieve veehouderij van [verzoeker] op dat perceel, geschorst, omdat de voorzitter betwijfelde of de raad een juiste geurbelasting van het bedrijf van [verzoeker] op de omliggende woningen, waaronder die van [partij], bij de vaststelling van het plan voor ogen heeft gehad.
4. [verzoeker] heeft bij brieven van onder meer 18 maart 2014 een uitleg over de berekende geurbelasting overgelegd waaruit volgens hem blijkt dat de raad de juiste gegevens voor ogen heeft gehad om te bepalen of ter plaatse van de nabij gelegen maatgevende woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd. Ter zitting heeft de deskundige van [verzoeker] een aanvullende toelichting gegeven op de wijze waarop de achtergrondbelasting op de omliggende woningen is berekend. [partij] heeft met de door hem overgelegde geurberekeningen vooralsnog niet aannemelijk gemaakt dat de geurberekeningen die aan het plan ten grondslag hebben gelegen onjuist zijn. De voorzitter heeft gezien deze gewijzigde omstandigheden daarom niet langer twijfel bij de vraag of de raad een juiste geurbelasting van het bedrijf van [verzoeker] op de omliggende woningen heeft gehad. In de overige gronden die [partij] in zijn verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening naar voren heeft gebracht, ziet de voorzitter onvoldoende aanknopingspunten voor de verwachting dat het plan in de bodemprocedure uiteindelijk niet in stand zal blijven. Gelet op het voorgaande, mede in het licht van de belangen van [verzoeker], ziet de voorzitter aanleiding het verzoek om opheffing van de getroffen voorlopige voorziening toe te wijzen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. heft de voorlopige voorziening, getroffen bij uitspraak van de voorzitter van 17 maart 2014, in zaak nr. 201400301/2/R3, op;
II. verstaat dat de secretaris van de Raad van State aan [verzoeker] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor de behandeling van het verzoek terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Van Helvoort
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2014
361.