201302028/5/A3 en 201302192/5/A3
Datum beslissing: 28 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op het verzoek van:
[verzoeker], wonend te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,
om toepassing van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Procesverloop
Bij brief van 17 maart 2014 heeft [verzoeker] verzocht om wraking van mr. J.E.M. Polak, mr. R.W.L. Loeb en mr. B.J. van Ettekoven, belast met de behandeling van de zaken nrs. 201302028/1/A3 en 201302192/1/A3.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:15 van de Awb kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Ingevolge artikel 8:16, vierde lid, wordt een volgend verzoek om wraking van dezelfde rechter niet in behandeling genomen, tenzij feiten of omstandigheden worden voorgedragen die pas na het eerdere verzoek aan de eerdere verzoeker bekend zijn geworden.
Ingevolge artikel 8:18, vierde lid, kan in geval van misbruik de bestuursrechter bepalen dat een volgend verzoek niet in behandeling wordt genomen. Hiervan wordt in de beslissing melding gemaakt.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wrakingsregeling bestuursrechterlijke colleges 2013 kan de wrakingskamer zonder daartoe een zitting te houden beslissen een verzoek om wraking niet in behandeling te nemen indien het een volgend verzoek ten aanzien van hetzelfde lid betreft en geen feiten of omstandigheden worden voorgedragen die pas na het eerdere verzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden.
2. Bij beslissing van 21 februari 2014 heeft de Afdeling beslist op een door [verzoeker] ter zitting op 18 februari 2014 ingediend verzoek om wraking van staatsraden Polak, Loeb en Van Ettekoven in deze zaak en dat verzoek afgewezen. Voorts heeft de Afdeling bij mondelinge beslissing van 13 maart 2014 beslist op een door [verzoeker] ter zitting op die dag ingediend verzoek om wraking van staatsraad Polak in deze zaak en dat verzoek buiten behandeling gelaten, voor zover dat zag op procesbeslissingen inzake het horen van een door [verzoeker] meegebrachte getuige en door hem verzochte over te dragen stukken. Over in essentie diezelfde gronden was immers reeds in de beslissing van 21 februari 2014 door de Afdeling een oordeel gegeven. De Afdeling heeft voorts geoordeeld dat [verzoeker] geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan daarover anders dient te worden geoordeeld.
3. Het bij brief van 17 maart 2014 ingediende wrakingsverzoek betreft wederom in essentie diezelfde gronden. De Afdeling stelt vast dat, anders dan [verzoeker] stelt, gelet op het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting op 13 maart 2014, de beslissing van de zittingskamer over de getuigenverklaring geen andere is dan dat vooralsnog is afgezien van het horen van de door [verzoeker] meegebrachte getuige omdat dit naar hun voorlopig oordeel redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Dit in aanmerking nemende is de Afdeling van oordeel dat [verzoeker] ook thans ten opzichte van het ter zitting op 18 februari 2014 ingediende wrakingsverzoek geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd.
4. Gelet op artikel 8:16, vierde lid, van de Awb dient het verzoek om wraking van de staatsraden buiten behandeling te blijven.
5. De Afdeling bepaalt voorts dat een volgend verzoek om wraking van de staatsraden in de zaak niet in behandeling zal worden genomen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
laat het verzoek buiten behandeling.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Nell, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Nell
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2014
597.