ECLI:NL:RVS:2014:1206

Raad van State

Datum uitspraak
9 april 2014
Publicatiedatum
9 april 2014
Zaaknummer
201302216/1/R2 en 201309345/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Achtersloot 180 niet vastgesteld door de raad van de gemeente IJsselstein

Op 9 april 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in de zaken 201302216/1/R2 en 201309345/2/R2. De zaak betreft het besluit van de raad van de gemeente IJsselstein om het bestemmingsplan "Achtersloot 180" niet vast te stellen. Dit besluit werd genomen op 31 januari 2013 en was het resultaat van een aanvraag die in 2009 was ingediend voor de toepassing van de provinciale ruimte voor ruimte-regeling. HCB Vastgoed B.V. en [appellant A] hebben tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij zij betogen dat de raad ten onrechte heeft geoordeeld dat de gewenste woningbouw op het perceel Achtersloot 180 de bedrijfsvoering van [belanghebbende] zou belemmeren. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 augustus 2013, waar de partijen hun standpunten hebben toegelicht. De raad heeft in zijn besluit van 31 januari 2013 gesteld dat de woningbouw niet in overeenstemming is met de wettelijke bepalingen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer, omdat de afstand tussen de gewenste woning en het dichtstbijzijnde dierenverblijf van [belanghebbende] minder dan 50 meter bedraagt. De Afdeling heeft geoordeeld dat de raad in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om het bestemmingsplan niet vast te stellen, omdat het plan zou kunnen leiden tot een belemmering van de bedrijfsvoering van [belanghebbende]. Het beroep van HCB Vastgoed tegen het niet-vaststellen van het plan "Achtersloot 180" is ongegrond verklaard. Daarnaast is het beroep van HCB Vastgoed tegen het besluit van 4 juli 2013 tot vaststelling van het plan "Landelijk gebied noord en zuid" voor een deel niet-ontvankelijk verklaard, omdat HCB Vastgoed geen zienswijze tegen het ontwerp van dit plan had ingediend. De Afdeling heeft geconcludeerd dat de raad zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door HCB Vastgoed gewenste woonbestemming niet kon worden toegekend zonder de bedrijfsvoering van [belanghebbende] onevenredig te belemmeren.

Uitspraak

201302216/1/R2 en 201309345/2/R2.
Datum uitspraak: 9 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid HCB Vastgoed B.V., gevestigd te Kootwijkerbroek, gemeente Barneveld, en [appellant A], wonend te Barneveld,
en
de raad van de gemeente IJsselstein,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 31 januari 2013 heeft de raad besloten het bestemmingsplan "Achtersloot 180" niet vast te stellen.
Tegen dit besluit hebben HCB Vastgoed en [appellant A] beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder zaak nr. 201302216/1/R2.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
HCB Vastgoed en [appellant A] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak met zaak nr. 201302216/1/R2 ter zitting behandeld op 28 augustus 2013, waar HCB Vastgoed en [appellant A], vertegenwoordigd door H.C. van den Brink en [appellant A], bijgestaan door G.C. Snoei, en de raad, vertegenwoordigd door N.E.C. Versteegh en ing. F.A.M. van de Ven, zijn verschenen.
Verder is ter zitting als partij gehoord [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. M.J.H. van Baalen, advocaat te Wageningen.
De Afdeling heeft daarbij het onderzoek in die zaak gesloten.
Bij besluit van 4 juli 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Landelijk gebied noord en zuid" vastgesteld. Dit besluit is op 28 augustus 2013 bekendgemaakt.
Het beroep van HCB Vastgoed en [appellant A] tegen dit besluit is geregistreerd onder zaak nr. 201309345/2/R2.
De Afdeling heeft vervolgens op 5 november 2013 het onderzoek in de zaak met nr. 201302216/1/R2 heropend met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gebleven, waarna de Afdeling het onderzoek heeft gesloten.
De Afdeling heeft de behandeling van het beroep van HCB Vastgoed en [appellant A] tegen het besluit van 4 juli 2013 afgesplitst van de andere beroepen tegen dat besluit. De behandeling van de andere beroepen zal worden voortgezet onder zaak nr. 201309345/1/R2.
Overwegingen
Het niet-vastgestelde plan "Achtersloot 180" en het vastgestelde plan "Landelijk gebied noord en zuid"
De plannen en het beroep van rechtswege
1. Bij de raad is in 2009 een aanvraag ingediend die ziet op toepassing van de provinciale ruimte voor ruimte-regeling voor de agrarische bebouwing op het perceel Achtersloot 180 te IJsselstein. Het thans op het perceel aanwezige agrarische bedrijf zou in ruil voor een extra woning op het perceel beëindigd worden en alle stallen zouden worden gesloopt. Het college van burgemeester en wethouders van IJsselstein heeft hierop het ontwerpplan "Achtersloot 180" ter inzage gelegd dat voorzag in een woonbestemming op het voorste deel van het perceel, met twee bouwvlakken, waarvan één voor de al bestaande en één voor de nog te realiseren woning. De raad heeft bij besluit van 31 januari 2013 besloten het bestemmingsplan niet vast te stellen.
Het plan "Landelijk gebied noord en zuid", door de raad vastgesteld op 4 juli 2013, voorziet in een juridisch-planologische regeling voor nagenoeg het hele buitengebied van de gemeente IJsselstein. Ook het perceel Achtersloot 180 is in dit plan opgenomen.
1.1. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
1.2. Het besluit van 4 juli 2013 wordt aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 6:19 van de Awb, nu het perceel Achtersloot 180 van HCB Vastgoed onderdeel uitmaakt van het plangebied. Dat het besluit van 4 juli 2013 niet strekt tot intrekking, wijziging of vervanging van het besluit van 31 januari 2013 en dat besluit anders dan het besluit van 4 juli een besluit op aanvraag betreft, zoals [belanghebbende] betoogt, doet hieraan naar het oordeel van de Afdeling niet af. De Afdeling wijst in dit verband op de uitspraak van 5 december 2012, in zaak nr. 201203326/1/R1, waarin een meeromvattend bestemmingsplan volgend op een besluit op aanvraag als een besluit als bedoeld in artikel 6:18 (thans: 6:19) van de Awb is aangemerkt.
De Afdeling stelt vast dat het plan van 4 juli 2013 evenmin voorziet in de door HCB Vastgoed en [appellant A] gewenste mogelijkheid tot woningbouw op het perceel, nu aan het gehele perceel Achtersloot 180 de bestemming "Agrarisch" is toegekend. Gelet hierop komt dit besluit niet tegemoet aan hun beroep. Het beroep van HCB Vastgoed en [appellant A] tegen het besluit van 31 januari 2013 wordt in beginsel dan ook geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 4 juli 2013.
Procedurele aspecten die op beide plannen betrekking hebben
2. HCB Vastgoed en [appellant A] betogen dat [belanghebbende] niet als partij in het geding dat ziet op de behandeling van zowel het beroep tegen het besluit van 31 januari 2013 als tegen het besluit van 4 juli 2013 kan optreden, nu zij niet als belanghebbende kan worden aangemerkt.
2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.2. [belanghebbende] is eigenaresse van het perceel [locatie], dat direct grenst aan het perceel Achtersloot 180, en zij exploiteert daar een agrarisch bedrijf. [belanghebbende] is gelet daarop belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bij de bestreden besluiten en is met toepassing van artikel 8:26, eerste lid, van de Awb, terecht in de gelegenheid gesteld als partij deel te nemen aan het geding.
Het betoog faalt.
3. [belanghebbende] betoogt dat HCB Vastgoed en [appellant A] niet in hun beroep tegen het besluit van 31 januari 2013 kunnen worden ontvangen, nu zij niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb kunnen worden aangemerkt.
3.1. HCB Vastgoed is eigenaresse van het perceel Achtersloot 180, waarop het ontwerpplan betrekking heeft. Dit maakt dat zij een rechtstreeks bij het niet-vaststellen van het plan "Achtersloot 180" betrokken belang heeft in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
Het betoog faalt in zoverre.
3.2. [appellant A] woont in Barneveld, op een afstand van ongeveer 50 kilometer van het in IJsselstein gelegen gebied waarop het ontwerpplan betrekking heeft. Deze afstand is zodanig dat een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang niet kan worden aangenomen.
Voorts heeft [appellant A] geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang van hem rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt. Een louter subjectief gevoel van betrokkenheid bij een besluit, hoe sterk dat gevoel ook is, is daarvoor niet voldoende.
De conclusie is dat [appellant A] geen belanghebbende is bij het bestreden besluit van 31 januari 2013 als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en dat hij daartegen ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, geen beroep kan instellen.
Nu het besluit van 4 juli 2013 is aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 6:19 van de Awb, volgt uit het vorenstaande dat [appellant A] eveneens geen belanghebbende is bij het besluit van 4 juli 2013 en ook daartegen geen beroep kan instellen.
De beroepen tegen de besluiten van 31 januari 2013 tot niet-vaststelling van het plan "Achtersloot 180" en van 4 juli 2013 tot vaststelling van het plan "Landelijk gebied noord en zuid", voor zover ingesteld door [appellant A], zijn niet-ontvankelijk.
Het niet-vastgestelde plan "Achtersloot 180"
Procedureel
4. HCB Vastgoed wijst erop dat [belanghebbende] bij het indienen van de zienswijze tegen het ontwerpplan van het niet vastgestelde plan "Achtersloot 180" geen machtiging heeft overgelegd. Zij betoogt dat deze zienswijze door de raad daarom buiten beschouwing had moeten worden gelaten.
4.1. De Afdeling overweegt dat ook indien de zienswijze van [belanghebbende] buiten beschouwing had moeten worden gelaten, de raad de belangen van [belanghebbende] ambtshalve in zijn overweging had kunnen betrekken.
Overigens heeft de raad [belanghebbende] in de zienswijzenfase niet in de gelegenheid gesteld een machtiging over te leggen teneinde het geconstateerde verzuim te herstellen. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de zienswijze gelet daarop niet in zijn besluitvorming had mogen betrekken.
Het betoog faalt.
Inhoudelijk
5. Bij het besluit omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan komt de raad beleidsvrijheid toe. De Afdeling toetst dit besluit terughoudend. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de raad in redelijkheid heeft kunnen afzien van de vaststelling van het plan en voorts of bij het nemen van dat besluit anderszins niet is gehandeld in strijd met het recht.
6. De raad heeft bij het bestreden besluit van 31 januari 2013 besloten het bestemmingsplan "Achtersloot 180" niet vast te stellen. Hieraan heeft de raad ten grondslag gelegd dat de door HCB Vastgoed gewenste woningbouw op dit perceel aan de bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf van [belanghebbende] in de weg staat, nu bij een dergelijk plan niet zou kunnen worden voldaan aan de wettelijke bepalingen uit het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit milieubeheer). Hiertoe is overwogen dat het emissiepunt van het dichtstbijzijnde dierenverblijf behorend bij het bedrijf van [belanghebbende] op het perceel [locatie] zich op minder dan 50 meter van de door HCB Vastgoed gewenste nieuw te bouwen woning op het naastgelegen perceel Achtersloot 180 bevindt. De op het perceel Achtersloot 180 gewenste woningbouw voldoet dientengevolge ook niet aan het gemeentelijk en provinciaal beleid, nu daarbij als voorwaarde geldt dat agrariërs bij toepassing van de ruimte voor ruimte-regeling niet in hun bedrijfsvoering belemmerd mogen worden, aldus het bestreden besluit. Volgens de raad heeft de wethouder met partijen overleg gevoerd over de stand van zaken, en is in de besluitvorming zorgvuldig omgegaan met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
6.1. HCB Vastgoed kan zich niet verenigen met het besluit van 31 januari 2013 en betoogt dat de raad er ten onrechte vanuit gaat dat de door haar gewenste woningbouw [belanghebbende] zou belemmeren in de bedrijfsvoering. Zij wijst er in dit verband op dat het bedrijf van [belanghebbende] al belemmerd wordt door de thans aanwezige woning op het perceel Achtersloot 180. Ook voert zij aan dat niet zeker is dat het bedrijf van [belanghebbende] nog een agrarisch bedrijf is en dat uitbreiding van het bedrijf, mede gelet daarop, niet reëel is. Verder wijst HCB Vastgoed erop dat, voor zover de gewenste woningbouw volgens de raad niet zou voldoen aan het provinciaal beleid, de provincie heeft aangegeven akkoord te zijn met het daartoe strekkende ontwerpplan.
Voorts betoogt HCB Vastgoed dat de raad ten onrechte voorbij is gegaan aan artikel 3.116, derde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Ook volgt uit het rapport van het in opdracht van de raad uitgevoerde geuronderzoek "Toetsing Geurhinder veehouderij locatie Achtersloot 180", van K7 advies, van 6 oktober 2010, dat het bedrijf van [belanghebbende] ruimschoots voldoet aan de maximaal toegestane geurnorm, aldus HCB Vastgoed. Verder wijst zij erop dat de thans op het perceel van [belanghebbende] aanwezige bed-and-breakfast niet gelegaliseerd kan worden indien de agrarische activiteiten op het perceel Achtersloot 180 niet zouden worden beëindigd.
Ten slotte betoogt HCB Vastgoed dat de gemeente in strijd heeft gehandeld met de beginselen van behoorlijk bestuur, door in een laat stadium en zonder enig overleg met HCB Vastgoed en [appellant A] het bestemmingsplan niet vast te stellen. Verder heeft de gemeente toezeggingen gedaan dat de agrarische bestemming van het perceel Achtersloot 180 zou worden omgezet in een woonbestemming. Ook wijst HCB Vastgoed erop dat de gemeente heeft meegewerkt aan initiatieven van [belanghebbende] betreffende haar perceel.
6.2. Op grond van de aan [belanghebbende] verleende milieuvergunning van 19 september 2001 mogen binnen de inrichting op het perceel [locatie], 80 stuks melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar, 65 stuks vrouwelijk jongvee tot 2 jaar, 20 stuks vleesvee en 75 schapen worden gehouden.
6.3. Vaststaat dat de gemeente IJsselstein buiten een concentratiegebied ligt als bedoeld in de Wet geurhinder en veehouderij. Voorts staat vast dat het beoogde plangebied buiten de bebouwde kom is gelegen. Voor schapen en vleesvee is bij ministeriële regeling een geuremissiefactor vastgesteld en voor rundvee niet.
6.4. Ingevolge artikel 3.115, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer is het oprichten, uitbreiden of wijzigen van een dierenverblijf met dieren met geuremissiefactor verboden, indien de geurbelasting die de inrichting vanwege dierenverblijven waar dieren met geuremissiefactor worden gehouden veroorzaakt, op geurgevoelige objecten die zijn gelegen in de gebieden, bedoeld in tabel 3.115, na de oprichting, uitbreiding of wijziging meer bedraagt dan de in die tabel aangegeven waarden.
Ingevolge artikel 3.116, eerste lid, voor zover van belang, vindt het oprichten, uitbreiden of wijzigen van een dierenverblijf met dieren met geuremissiefactor niet plaats, indien na de oprichting, uitbreiding of wijziging de afstand tussen het dierenverblijf en:
a. een geurgevoelig object dat deel uitmaakt van een andere veehouderij;
b. een geurgevoelig object dat op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een andere veehouderij, of
c. een woning die op of na 19 maart 2000 is gebouwd:
1°. op een kavel die op dat tijdstip in gebruik was als veehouderij;
2°. in samenhang met het geheel of gedeeltelijk buiten werking stellen van de veehouderij, en
3°. in samenhang met de sloop van de bedrijfsgebouwen die onderdeel hebben uitgemaakt van de veehouderij:
minder dan 50 meter bedraagt, indien het object, bedoeld in onderdeel a, b of c, buiten de bebouwde kom is gelegen.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder b, van dit artikel is het eerste lid niet van toepassing indien het object, bedoeld in onderdeel a, b of c buiten de bebouwde kom is gelegen en de geurbelasting op een afstand van 50 meter van het dierenverblijf lager is dan de waarde uit tabel 3.115 die van toepassing is.
Ingevolge artikel 3.117, eerste lid, aanhef en onder b, vindt het oprichten, uitbreiden of wijzigen van een dierenverblijf met dieren zonder geuremissiefactor niet plaats, indien binnen de inrichting de afstand tussen enig dierenverblijf waar dieren zonder geuremissiefactor worden gehouden en een geurgevoelig object, na de oprichting, uitbreiding of wijziging minder dan 50 meter bedraagt, indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel is het eerste lid niet van toepassing als bij de oprichting, uitbreiding of wijziging van een dierenverblijf het aantal dieren per diercategorie zonder geuremissiefactor binnen de inrichting niet toeneemt en de afstand van het dierenverblijf tot een geurgevoelig object niet afneemt, indien die kleiner is dan de afstand, bedoeld in het eerste lid.
6.5. De ruimte voor ruimte-regeling, die is neergelegd in het Streekplan Utrecht 2005-2015 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening Provincie Utrecht (2009), houdt samengevat in dat de bouw van één extra woning in het landelijk gebied mogelijk is indien voormalige bedrijfsgebouwen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m² worden gesloopt. Als voorwaarde is onder meer opgenomen dat omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.
Het gemeentelijk beleid is gebaseerd op eerdere toepassingen van de ruimte voor ruimte-regeling in de gemeente. Het uitgangspunt hierbij is dat de sanering van de agrarische bebouwing een gegronde noodzaak moet kennen. Als randvoorwaarde is onder meer opgenomen dat bestaande agrarische bedrijven door het realiseren van de (burger)woningen niet beperkt worden in hun bedrijfsvoering.
6.6. In de verbeelding behorend bij het ontwerpplan van het niet-vastgestelde plan "Achtersloot 180" zijn twee bouwvlakken opgenomen; één voor de bestaande woning op het perceel, en één voor de in dat ontwerpplan voorziene nieuwe woning. Blijkens deze verbeelding bevinden zowel de bestaande woning als het bouwvlak van de nieuwe woning zich gedeeltelijk op minder dan 50 meter afstand van het op het perceel van [belanghebbende] aanwezige agrarische bouwvlak, waarbij voor de oostelijke hoek van dit agrarische bouwvlak geldt dat dit op meer dan 50 meter afstand ligt van de bestaande woning, maar op minder dan 50 meter van de in het ontwerpplan voorziene nieuwe woning.
Daargelaten in hoeverre de bestaande woning op het perceel Achtersloot 180 een belemmering voor de bedrijfsvoering van [belanghebbende] zou vormen omdat deze zich gedeeltelijk binnen 50 meter afstand van de inrichting bevindt, zou voor een deel van het agrarisch bouwvlak uitsluitend vanwege de in het ontwerpplan voorziene nieuwe woning bij oprichting, wijziging of uitbreiding van een dierenverblijf binnen de inrichting van [belanghebbende] niet kunnen worden voldaan aan de in artikel 3.117, eerste lid, aanhef en onder b, van het Activiteitenbesluit milieubeheer neergelegde afstand. Hieruit volgt dat het plan, indien dit zou zijn vastgesteld, zou hebben kunnen leiden tot een belemmering van de bedrijfsvoering dan wel de uitbreidingsmogelijkheden van [belanghebbende]. De raad heeft met verwijzing naar het provinciaal en gemeentelijk beleid het plan daarom in redelijkheid niet kunnen vaststellen. Dat de provincie heeft aangegeven akkoord te zijn met het ontwerpplan, maakt dit niet anders. Verder heeft HCB Vastgoed niet aannemelijk gemaakt dat de inrichting van [belanghebbende] niet meer in werking zou zijn, noch dat oprichting, wijziging of uitbreiding van een dierenverblijf binnen de inrichting van [belanghebbende] niet reëel zou zijn. Daarbij is van belang dat zowel de raad als [belanghebbende] hebben gesteld dat in de inrichting dieren worden gehouden, en [belanghebbende] heeft aangegeven van zijn uitbreidingsmogelijkheden in de vorm van bebouwing of het aantal te houden dieren gebruik te willen maken.
Voor zover HCB Vastgoed heeft gewezen op de op het perceel [locatie] aanwezige bed-and-breakfast, overweegt de Afdeling dat de planologische inpassing hiervan in het kader van het thans voorliggende besluit niet aan de orde kan komen, nu het ontwerpplan niet op dit perceel ziet.
Het betoog faalt.
6.7. Wat betreft het betoog van HCB Vastgoed dat ziet op artikel 3.116, derde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer, overweegt de Afdeling dat dit artikel alleen ziet op het oprichten, uitbreiden of wijzigen van een dierenverblijf met dieren met geuremissiefactor. Toepassing van dit artikel doet dan ook niet af aan hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot artikel 3.117, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer dat ziet op een dierenverblijf met dieren zonder geuremissiefactor. Dat geldt ook voor zover HCB Vastgoed heeft gewezen op de uitkomsten van het in opdracht van de raad uitgevoerde geuronderzoek voor zover het dieren met geuremissiefactor betreft.
Het betoog faalt.
6.8. Verder is niet gebleken dat de raad door het niet-vaststellen van het plan "Achtersloot 180" heeft gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Daarbij is onder meer van belang dat de raad heeft gesteld dat door onder andere een wethouder van de gemeente overleg is gevoerd met HCB Vastgoed over de ontstane situatie na de terinzagelegging van het ontwerpplan. Dit is niet onjuist gebleken. Daarnaast heeft HCB Vastgoed niet aannemelijk gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat het plan vastgesteld zou worden. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel niet-vastgesteld. Over de door HCB Vastgoed gemaakte vergelijking met de medewerking aan initiatieven op [belanghebbende]s perceel wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie omdat daarbij sprake is van een gedoogconstructie voor een bed-en-breakfast en de voorliggende situatie ziet op de gewenste toepassing van een ruimte voor ruimte-regeling. In hetgeen HCB Vastgoed heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door HCB Vastgoed genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie.
Het betoog faalt.
6.9. Gelet op het voorgaande is het beroep van HCB Vastgoed tegen het niet-vaststellen van het plan "Achtersloot 180" ongegrond.
Het beroep tegen het plan "Landelijk gebied noord en zuid"
Procedureel
7. Bij brief van 11 november 2013 heeft HCB Vastgoed zich mede gericht tegen de regeling in het plan "Landelijk gebied noord en zuid" voor het perceel [locatie].
In het plan is aan het perceel [locatie] de bestemming "Agrarisch" toegekend, met de aanduiding "bed & breakfast".
7.1. [belanghebbende] betoogt dat het beroep van HCB Vastgoed, voor zover dat ziet op het perceel [locatie], niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
7.2. Het ontwerpplan van het niet-vastgestelde plan Achtersloot 180 en de daaraan ten grondslag gelegde aanvraag tot toepassing van de provinciale ruimte voor ruimte-regeling zagen niet op het perceel [locatie]. Het beroep van HCB Vastgoed tegen de niet-vaststelling van het plan "Achtersloot 180" kon op dat perceel dan ook geen betrekking hebben. Dit betekent dat HCB Vastgoed in zoverre geen beroep van rechtswege tegen de vaststelling van het plan "Landelijk gebied noord en zuid" heeft.
Het plan "Landelijk gebied noord en zuid" is met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb vastgesteld. HCB Vastgoed heeft geen zienswijze tegen het ontwerp van dit plan ingediend. Eerst in beroep heeft HCB Vastgoed zich tegen het planologische regime ter plaatse van perceel [locatie] gericht. In zoverre steunt het beroep niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze tegen het ontwerp van het plan "Landelijk gebied noord en zuid".
Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij tegen het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.
Deze omstandigheid doet zich niet voor. Gelet op het vorenstaande is het beroep van HCB Vastgoed, voor zover gericht tegen het plan "Landelijk gebied noord en zuid" voor het perceel [locatie], reeds daarom niet-ontvankelijk.
Inhoudelijk
8. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
9. HCB Vastgoed wijst op de algemene wijzigingsregel zoals die in artikel 37, lid 37.2, van de planregels van het plan "Landelijk gebied noord en zuid" is opgenomen en die voorziet in de mogelijkheid tot functieverandering naar wonen. HCB betoogt dat haar bouwplan voldoet aan de in dit artikel neergelegde voorwaarden voor functieverandering en dat de door haar gewenste woonbestemming daarom in het plan aan haar perceel had moeten worden toegekend.
9.1. In het plan "Landelijk gebied noord en zuid" is aan het perceel Achtersloot 180 de bestemming "Agrarisch" toegekend.
Ingevolge artikel 37, lid 37.2, onder a, aanhef en sub 7, van de planregels van het plan "Landelijk gebied noord en zuid", zijn burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming van bouwvlakken met onder meer de bestemming "Agrarisch" te wijzigen in de bestemmingen "Tuin" en "Wonen", met dien verstande dat planwijziging uitsluitend wordt toegepast indien de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van (agrarische) bedrijven in de omgeving niet onevenredig worden belemmerd.
9.2. De Afdeling overweegt dat uit artikel 37, lid 37.2, onder a, aanhef en in samenhang gelezen met sub 7, van de planregels volgt dat de functieverandering uitsluitend mag worden toegepast indien de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van (agrarische) bedrijven in de omgeving niet onevenredig worden belemmerd. De Afdeling gaat er vanuit dat een vergelijkbaar beoordelingscriterium wordt gehanteerd bij het toestaan van bestemmingen bij recht. Uit hetgeen hiervoor is overwogen onder 6.6 volgt dat de door HCB Vastgoed bedoelde woonbestemming kan leiden tot een belemmering van de bedrijfsvoering van [belanghebbende]. Anders dan HCB Vastgoed betoogt, had de raad in de criteria die hij heeft neergelegd in voornoemde wijzigingsbevoegdheid dan ook geen reden hoeven zien de door HCB Vastgoed gewenste woonbestemming in het plan "Landelijk gebied noord en zuid" aan het perceel Achtersloot 180 bij recht toe te kennen.
Het betoog faalt.
9.3. Voor het overige heeft HCB Vastgoed ten aanzien van het perceel Achtersloot 180 verwezen naar hetgeen zij in het kader van haar beroep tegen het besluit tot niet-vaststelling van het plan "Achtersloot 180" heeft aangevoerd. Uit hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de niet-vaststelling van dit plan slagen deze gronden niet.
Conclusie
10. Gelet op het voorgaande is het beroep van HCB Vastgoed tegen het besluit tot vaststelling van het plan "Landelijk gebied noord en zuid", voor het overige ongegrond.
Proceskostenveroordeling
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart niet-ontvankelijk:
a. de beroepen, voor zover ingesteld door [appellant A], tegen het besluit van 31 januari 2013 tot niet-vaststelling van het plan "Achtersloot 180" en tegen het besluit van 4 juli 2013 tot vaststelling van het plan "Landelijk gebied noord en zuid";
b. het beroep, voor zover ingesteld door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid HCB Vastgoed B.V., tegen het besluit van 4 juli 2013 tot vaststelling van het plan "Landelijk gebied noord en zuid", voor het perceel [locatie] te IJsselstein;
II. verklaart het beroep, voor zover ingesteld door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid HCB Vastgoed B.V., tegen het besluit van 31 januari 2013 tot niet-vaststelling van het plan "Achtersloot 180" ongegrond;
III. verklaart het beroep, voor zover ingesteld door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid HCB Vastgoed B.V., tegen het besluit van 4 juli 2013 tot vaststelling van het plan "Landelijk gebied noord en zuid", voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Plambeck
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2014
159-704.