ECLI:NL:RVS:2014:1195

Raad van State

Datum uitspraak
27 maart 2014
Publicatiedatum
2 april 2014
Zaaknummer
201400186/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verlenging verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, die op 13 december 2013 een beroep van een vreemdeling gegrond verklaarde. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor verlenging van de geldigheidsduur van haar verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, welke aanvraag door de staatssecretaris op 29 januari 2013 was afgewezen. De staatssecretaris had deze afwijzing gemotiveerd door te stellen dat de vreemdeling niet voldeed aan de vereisten voor verlenging, omdat haar verblijfsvergunning eerder was ingetrokken met terugwerkende kracht. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de vreemdeling geen belang had bij de beoordeling van haar aanvraag, en vernietigde het besluit van de staatssecretaris.

In hoger beroep voerde de staatssecretaris aan dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat het besluit ondeugdelijk was gemotiveerd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat de vreemdeling niet in het bezit was van een voor verlenging vatbare verblijfsvergunning. De rechtbank had ten onrechte overwogen dat de staatssecretaris het besluit om die reden had moeten vernietigen. De Afdeling oordeelde dat het hoger beroep gegrond was en vernietigde de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond, waarmee de eerdere afwijzing van de aanvraag door de staatssecretaris in stand bleef.

De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke motivering door de staatssecretaris bij besluiten omtrent verblijfsvergunningen, maar bevestigt ook dat de staatssecretaris niet verplicht is om een aanvraag te beoordelen als de vreemdeling niet voldoet aan de vereisten voor verlenging. De zaak illustreert de complexiteit van het vreemdelingenrecht en de noodzaak voor vreemdelingen om goed geïnformeerd te zijn over hun rechten en plichten.

Uitspraak

201400186/1/V1.
Datum uitspraak: 27 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 13 december 2013 in zaak nr. 13/16132 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 29 januari 2013 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om verlenging van de geldigheidsduur van een aan haar verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen.
Bij besluit van 28 maart 2013 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 13 december 2013 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Hetgeen de staatssecretaris als grief 1 aanvoert en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
2. In grief 2 klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, nu vaststaat dat het belang van de vreemdeling is gelegen in het voorkomen van een verblijfsgat, hij het besluit van 28 maart 2013 ondeugdelijk heeft gemotiveerd. Volgens de staatssecretaris heeft de rechtbank aldus miskend dat hij aan dat besluit niet ten grondslag heeft gelegd dat de vreemdeling geen belang heeft bij beoordeling van haar aanvraag, maar dat zij niet heeft voldaan aan de vereisten voor verlenging van de geldigheidsduur van de aan haar verleende verblijfsvergunning.
2.1. Aan de afwijzing van de aanvraag heeft de staatssecretaris ten grondslag gelegd dat hij de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd bij besluit van 3 juli 2012 heeft ingetrokken met terugwerkende kracht tot het moment van verlening, zodat zij niet in het bezit is van een voor verlenging vatbare verblijfsvergunning. Bij het besluit van 28 maart 2013 heeft de staatssecretaris dit standpunt gehandhaafd. Nu de staatssecretaris aldus niet het ontbreken van belang aan het besluit van 28 maart 2013 ten grondslag heeft gelegd, heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat hij dat besluit om die reden ondeugdelijk heeft gemotiveerd.
De grief slaagt.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal het besluit van 28 maart 2013 worden getoetst in het licht van de daartegen voorgedragen beroepsgronden, voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
4. De vreemdeling heeft aangevoerd dat de staatssecretaris ten onrechte niet heeft beoordeeld of aanleiding bestaat om haar voortgezet verblijf toe te staan wegens schrijnendheid of klemmende redenen van humanitaire aard.
4.1. De aanvraag van de vreemdeling strekt tot verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder de beperking 'verblijf bij echtgenoot'. De staatssecretaris heeft daarin terecht geen aanleiding gezien om te beoordelen of de vreemdeling aanspraak heeft op voortgezet verblijf wegens schrijnendheid of klemmende redenen van humanitaire aard. Voor zover de vreemdeling meent om die reden aanspraak te hebben op een verblijfsvergunning, ligt het op haar weg om een aanvraag in te dienen voor verblijf met dat doel.
De beroepsgrond faalt.
5. Voorts heeft de vreemdeling aangevoerd dat de staatssecretaris niet heeft mogen afzien van het horen in bezwaar, omdat het bezwaar niet kennelijk ongegrond was.
5.1. Gelet op de motivering van het besluit van 29 januari 2013 en hetgeen de vreemdeling in bezwaar tegen dat besluit heeft aangevoerd, was er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk dat het bezwaar niet kon leiden tot een andersluidend besluit. De staatssecretaris heeft derhalve niet ten onrechte krachtens artikel 7:3 van de Awb van het horen van de vreemdeling afgezien.
De beroepsgrond faalt.
6. Aan de overige bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden wordt niet toegekomen. Over die gronden heeft de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin bestaat nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die gronden en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Die gronden vallen thans dientengevolge buiten het geschil.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 13 december 2013 in zaak nr. 13/16132;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. Hartsuiker, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel w.g. Hartsuiker
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2014
620-747.