201401118/1/A1 en 201401118/2/A1.
Datum uitspraak: 28 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Nautic Jachthavens B.V, gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, van 28 januari 2014 in zaak nr. 13/1045 in het geding tussen:
Nautic Jachthavens
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Helder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 augustus 2012 heeft het college Nautic Jachthavens gelast om de strijdigheid met artikel 1a, eerste lid, van de Woningwet op te heffen door de damwand langs de percelen Pluto 122 tot en met 180 te Den Helder te vernieuwen dan wel te herstellen, zodat niet langer sprake is van een onveilige situatie voor personen die de genoemde (achter)tuinen van de percelen betreden.
Bij besluit van 7 december 2012 heeft het college de aan de last verbonden begunstigingstermijn verlengd tot 31 oktober 2013.
Bij besluit van 11 april 2013 heeft het college het door Nautic Jachthavens gemaakte bezwaar gegrond verklaard voor zover het betrekking heeft op het besluit van 29 augustus 2012 en ongegrond verklaard voor zover het betrekking heeft op het besluit van 7 december 2013.
Bij besluiten van 30 september en 29 november 2013 heeft het college de aan de last verbonden begunstigingstermijn verlengd tot onderscheidenlijk 2 december 2013 en 5 februari 2014.
Bij besluit van 16 januari 2014 heeft het college het verzoek van Nautic Jachthavens om de begunstigingstermijn te verlengen tot vier weken nadat de rechtbank uitspraak heeft gedaan, afgewezen.
Bij uitspraak van 28 januari 2014 heeft de rechtbank het door Nautic Jachthavens tegen de besluiten van 11 april, 30 september en 29 november 2013 en 16 januari 2014 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Nautic Jachthavens hoger beroep ingesteld. Nautic Jachthavens heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 10 februari 2014 heeft het college het verzoek van Nautic Jachthavens om de begunstigingstermijn zodanig te verlengen dat het werk redelijkerwijs afgerond en opgeleverd kan worden, afgewezen.
De voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 februari 2014, waar Nautic Jachthavens, vertegenwoordigd door [directeur] en M. Takkenberg, bijgestaan door mr. R.A. IJsendijk, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door R.H.J. Kwast en M.A.M. Rodenburg, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Woningwet draagt de eigenaar van een bouwwerk, open erf of terrein of degene die uit anderen hoofde bevoegd is tot het daaraan treffen van voorzieningen er zorg voor dat als gevolg van de staat van dat bouwwerk, open erf of terrein geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid ontstaat dan wel voortduurt.
Ingevolge artikel 5:32a, eerste lid, van de Awb omschrijft de last onder dwangsom de te hernemen herstelmaatregelen.
3. Nautic Jachthavens betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit tot oplegging van de last onder dwangsom in strijd is met artikel 5:32a van de Awb en het rechtszekerheidsbeginsel, omdat onvoldoende duidelijk is of de last al dan niet ziet op de gehele damwand langs de in de last genoemde percelen. Nautic Jachthavens voert hiertoe aan dat in de aan het besluit van 11 april 2013 ten grondslag gelegde nadere onderbouwing van 3 december 2012 weliswaar is gesteld dat de gehele damwand dient te worden vervangen dan wel hersteld, maar dat uit deze nadere onderbouwing ook blijkt dat dit niet strikt noodzakelijk is om de onveilige situaties op te heffen en dat kan worden volstaan met het herstellen van de onveilige gedeelten van de damwand.
3.1. Het college heeft aan de opgelegde last ten grondslag gelegd dat de damwand zich in een zodanige slechte staat van onderhoud bevindt, dat een onveilige situatie is ontstaan en Nautic Jachthavens daarmee de zorgplicht als neergelegd in artikel 1a van de Woningwet heeft geschonden.
In de aan het besluit op bezwaar van 11 april 2013 ten grondslag gelegde "Nadere onderbouwing onveiligheid van de damwand langs percelen Pluto 122 tot en met 180" van 3 december 2012 is vermeld dat bij een controle van de damwand is geconstateerd dat de veiligheid van een groot aantal percelen direct en van alle percelen indirect in het geding is. Nautic Jachthavens heeft de bevindingen per perceel niet betwist. In de nadere onderbouwing is voorts vermeld dat de technisch manager van de Havendienst te Den Helder, W. Wassenburg, te kennen heeft gegeven dat het gevaar van de damwand daarin gelegen is dat een in slechte staat verkerende damwand elk moment kan bezwijken. Dat bepaalde gedeelten van de damwand nog redelijk ogen, betekent volgens hem niet dat het geen gevaarlijke situatie is. Voorts heeft Wassenburg erop gewezen dat de levensduur van het hout dat voor de damwand is gebruikt ten einde is. Als de damwand op een perceel inclusief de randbalk en diens verankering bezwijkt, kan dit over meerdere percelen gebeuren. Onder deze omstandigheden heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat de gehele damwand langs de percelen Pluto 122 tot en met 180 dient te worden hersteld dan wel vervangen om een einde te maken aan de onveilige situatie. De door Nautic Jachthavens in hoger beroep overgelegde verklaring van 14 februari 2014 van ir. P.U. Virginia, civiel ingenieur mechanica & constructies, leidt niet tot een ander oordeel. Weliswaar concludeert Virginia dat de direct onveilige situatie is weggenomen door herstel van de desbetreffende delen van de damwand, maar acht hij het raadzaam om een nieuwe damwand te plaatsen over de gehele lengte, om onveilige situaties in de toekomst te voorkomen. De rechtbank heeft gelet hierop ook terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de opgelegde last verder strekt dan nodig is om de overtreding te beëindigen.
De rechtbank heeft eveneens terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de last onder dwangsom onvoldoende duidelijk is. De rechtbank heeft hierbij terecht in aanmerking genomen dat uit de bewoordingen van de last, waarin alle percelen Pluto 122 tot en met 180 zijn genoemd, in samenhang gelezen met de nadere onderbouwing van 3 december 2012, voldoende duidelijk blijkt dat de last betrekking heeft op de gehele damwand langs de genoemde percelen. Voor Nautic Jachthavens was derhalve voldoende kenbaar wat het college van haar verwacht om aan de last te voldoen. In de omstandigheid dat het college haar daarbij enige keuzevrijheid heeft gelaten ten aanzien van de wijze waarop zij aan de last wenst te voldoen, heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor een ander oordeel.
Het betoog faalt.
4. Nautic Jachthavens betoogt voorts dat de rechtbank, door te overwegen dat het college bij besluit van 16 januari 2014 in redelijkheid het verzoek om verlenging van de begunstigingstermijn heeft kunnen afwijzen, heeft miskend dat het gelet op de omvang van de damwand, de kosten van het project en het feit dat niet alle bewoners bereid zijn mee te werken, buiten haar schuld niet mogelijk is gebleken de gehele damwand voor 5 februari 2014 te herstellen. Nautic Jachthavens wijst er op dat zij in de zomer van 2013 met de herstelwerkzaamheden is aangevangen en voor 5 februari 2014 de delen van de damwand waar zich een direct gevaar voor de gebruikers van de achtertuinen voordeed, inmiddels wel zodanig heeft hersteld dat de situatie niet meer direct onveilig is. Volgens Nautic Jachthavens zijn er momenteel twee ploegen aan het werk en kan zij voor 27 april 2014 aan de opgelegde last voldoen.
4.1. Bij besluit 10 februari 2014 heeft het college opnieuw geweigerd de aan de last verbonden begunstigingstermijn te verlengen. Nautic Jachthavens heeft te kennen gegeven zich evenmin met dit besluit te kunnen verenigen. Gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, wordt dit besluit geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding.
4.2. In de door Nautic Jachthavens aangevoerde omstandigheden omtrent de onmogelijkheid om tijdig aan haar verplichtingen te voldoen, heeft het college ten onrechte geen aanleiding gezien om de aan de last verbonden begunstigingstermijn te verlengen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het eerst met de aan het besluit van 11 april 2013 ten grondslag liggende nadere onderbouwing voor Nautic Jachthavens voldoende duidelijk was dat de last betrekking heeft op de gehele damwand langs de in de last genoemde percelen. Nautic Jachthavens heeft de uitvoering van de herstelwerkzaamheden aan de damwand direct ter hand genomen na verlening van de op verzoek van het college aangevraagde omgevingsvergunning van 8 augustus 2013. Gedurende de werkzaamheden aan het omvangrijke project werd echter duidelijk dat zowel de om bedrijfseconomische redenen gekozen en vergunde methodiek voor het herstel van de damwand als het gebrek aan bereidwilligheid bij enkele eigenaren van de percelen tot dusdanige vertraging leidde dat het onmogelijk was om voor het verstrijken van de begunstigingstermijn de gehele damwand te herstellen. Nu de gedeelten van de damwand die een direct onveilige situatie vormden inmiddels zodanig zijn hersteld dat het directe gevaar is geweken en de onmogelijkheid om tijdig aan de last te voldoen niet verwijtbaar door Nautic Jachthavens zelf is veroorzaakt, heeft het college niet in redelijkheid kunnen weigeren de begunstigingstermijn te verlengen. De rechtbank heeft dat niet onderkend.
Het betoog slaagt.
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van 16 januari 2014 ongegrond is verklaard. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van Nautic Jachthavens tegen het besluit van het college van 16 januari 2014 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de Afdeling het besluit van het college van 10 februari 2014 eveneens vernietigen.
Nu Nautic Jachthavens heeft gesteld dat verlenging van de termijn tot 27 april 2014 toereikend is om de gehele damwand te herstellen en zich thans geen direct onveilige situatie meer voordoet, zal de Afdeling zelf voorziend bepalen dat de begunstigingstermijn wordt verlengd tot 27 april 2014 en dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten van 16 januari 2014 en 10 februari 2014.
6. Gelet op vorenstaande bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
7. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, van 28 januari 2014 in zaak nr. 13/1045, voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Helder van 16 januari 2014, kenmerk AU14.00596, ongegrond is verklaard;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het besluit van 16 januari 2014 gegrond;
IV. vernietigt de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Den Helder van 16 januari 2014, kenmerk AU14.00596 en 10 februari 2014, kenmerk AU14.01434;
V. bepaalt dat de begunstigingstermijn om te voldoen aan de in het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Helder van 11 april 2013 gehandhaafde last onder dwangsom wordt verlengd tot 27 april 2014;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;
VII. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
VIII. wijst het verzoek af;
IX. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Den Helder tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Nautic Jachthavens B.V. in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2481,22 (zegge: tweeduizend vierhonderdeenentachtig euro en tweeëntwintig cent), waarvan € 2435,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
X. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Den Helder aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Nautic Jachthavens B.V. het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 811,00 (zegge: achthonderdelf euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Deen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2014
604.