ECLI:NL:RVS:2014:1180

Raad van State

Datum uitspraak
26 maart 2014
Publicatiedatum
2 april 2014
Zaaknummer
201310735/1/V4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter inzake asielaanvragen van vreemdelingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, die op 19 november 2013 de aanvragen van twee vreemdelingen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had goedgekeurd. De staatssecretaris had op 17 oktober 2013 besloten om deze aanvragen af te wijzen, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de staatssecretaris niet voldoende had onderzocht of Spanje verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvragen. De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, waarbij hij aanvoerde dat de voorzieningenrechter ten onrechte had overwogen dat hij nader onderzoek had moeten doen naar de verantwoordelijkheid van Spanje. De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris zich op basis van de informatie van de Spaanse autoriteiten niet hoefde te vergewissen van de verantwoordelijkheid van Spanje, en dat de grief van de staatssecretaris slaagde. De Raad vernietigde de uitspraak van de voorzieningenrechter en verklaarde de beroepen van de vreemdelingen tegen de besluiten van de staatssecretaris ongegrond. De Raad concludeerde dat de staatssecretaris niet in strijd had gehandeld met de relevante wetgeving en dat de vreemdelingen voldoende gelegenheid hadden gehad om hun bezwaren kenbaar te maken. De Raad oordeelde ook dat de overdracht aan Spanje niet in strijd was met artikel 3 van het EVRM, omdat de staatssecretaris gemotiveerd had ingegaan op de situatie in Spanje en het interstatelijk vertrouwensbeginsel kon worden ingeroepen. De uitspraak van de voorzieningenrechter werd vernietigd en de beroepen van de vreemdelingen werden ongegrond verklaard.

Uitspraak

201310735/1/V4.
Datum uitspraak: 26 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 19 november 2013 in zaken nrs. 13/27008 en 13/27010, 13/27009 en 13/27011 in het geding tussen:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2], mede voor hun minderjarige kinderen (tezamen hierna: de vreemdelingen),
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 17 oktober 2013 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Deze besluiten zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 19 november 2013 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris nieuwe besluiten op de aanvragen neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdelingen hebben een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In zijn grief klaagt de staatssecretaris dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat hij zich niet zonder nader onderzoek op het standpunt heeft kunnen stellen dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvragen van de vreemdelingen. Hiertoe heeft de voorzieningenrechter, volgens de staatssecretaris, ten onrechte redengevend geacht dat hij zich ervan had moeten vergewissen dat de namens Spanje door de Litouwse autoriteiten afgegeven Schengenvisa daadwerkelijk op de vreemdelingen betrekking hebben. Daartoe betoogt hij dat geen aanleiding bestond om nader onderzoek te doen nu de Spaanse autoriteiten op basis van de overgedragen informatie, waarbij gebruik is gemaakt van het systeem België-Vision en informatie van de Litouwse autoriteiten neergelegd in de brief van 17 september 2013, te kennen hebben gegeven dat zij zich voor de behandeling van de door de vreemdelingen in Nederland ingediende asielaanvragen verantwoordelijk achten.
1.1. Bij brief van 25 september 2013 heeft Spanje, onder verwijzing naar artikel 9, vierde lid, van de van de Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (PB 2003 L 050), te kennen gegeven dat zij zich verantwoordelijk acht voor de behandeling van de asielaanvragen van de vreemdelingen en heeft zij ingestemd met de overname van de vreemdelingen. Gelet hierop, en bezien in het licht van onder meer de uitspraken van de Afdeling van 4 januari 2012 in zaak nr. 201010283/1/V4 en 7 maart 2012 in zaak nr. 201108754/1/V4, is Spanje verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvragen en is de staatssecretaris niet gehouden zich ervan te vergewissen dat dit land zich terecht verantwoordelijk acht. Nu de voorzieningenrechter het vorenstaande niet heeft onderkend en voorts niet is gebleken van zeer bijzondere, met de aanvragen samenhangende, omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, slaagt de grief reeds hierom.
2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. Hetgeen voor het overige is aangevoerd, behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zullen de besluiten van 17 oktober 2013 worden getoetst in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, voor zover daarop, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
3. De vreemdelingen betogen dat de staatssecretaris in strijd met artikel 3.118a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000), zoals dat gold ten tijde van belang, bij de Spaanse autoriteiten verzoeken om overname heeft ingediend (hierna: de overnameverzoeken) voordat aan hen een voornemen was uitgereikt en voordat zij waren gehoord. Zij betogen dat zij hierdoor in hun belangen zijn geschaad.
3.1. Ingevolge artikel 3.118a van het Vb 2000, zoals dat gold ten tijde van belang, wordt, indien de staatssecretaris oordeelt dat een ander land ingevolge een verdrag of een voor dit land en Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie verantwoordelijk is voor de behandeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), en uit dien hoofde het andere land om overname of terugname zal verzoeken, het schriftelijk voornemen om de aanvraag af te wijzen, vooruitlopend op aanvaarding van het verzoek tot overname of terugname door het andere land, aan de vreemdeling uitgereikt.
3.2. Uit de tekst van voormelde bepaling en de toelichting daarop in het besluit van 23 juni 2010 tot wijziging van het Vb 2000 (Staatsblad 2010, 244) blijkt dat een schriftelijk voornemen dient te worden uitgereikt voordat bij een ander land een verzoek tot overname of terugname wordt ingediend, dan wel uiterlijk voordat het andere land dat verzoek heeft aanvaard. Op 15 oktober 2013 heeft de staatssecretaris kenbaar gemaakt dat het voornemen bestaat om de asielaanvragen van de vreemdelingen af te wijzen krachtens artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, omdat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvragen. Deze voornemens zijn uitgebracht nadat de overnameverzoeken waren gedaan en op 25 september 2013 reeds door de Spaanse autoriteiten waren aanvaard. Derhalve heeft de staatssecretaris niet in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.118a van het Vb 2000 gehandeld. De vreemdelingen zijn hierdoor evenwel niet benadeeld, omdat zij voldoende gelegenheid hebben gehad om hun bezwaren tegen de overnameverzoeken kenbaar te maken, zodat aanleiding bestaat dit gebrek krachtens artikel 6:22 van de Awb te passeren. Zo zijn de vreemdelingen, nadat de staatssecretaris de overnameverzoeken had ingediend en voordat deze waren aanvaard, hiervan bij brief van 15 augustus 2013 op de hoogte gesteld, waarna zij daarop bij brief van 3 september 2013 hebben gereageerd. Uit het bepaalde in artikel 3.118a van het Vb 2000 kan, anders dan de vreemdelingen betogen, niet worden afgeleid dat zij voorafgaand aan de overnameverzoeken, dan wel aanvaarding daarvan mondeling hadden moeten worden gehoord. De beroepsgrond faalt.
4. Voorts betogen de vreemdelingen dat de staatssecretaris in strijd met werkinstructie nr. 2010/13 van de Immigratie- en Naturalisatiedienst heeft gehandeld door de vreemdeling 1 niet te laten onderzoeken door een arts teneinde te bepalen of hij op 11 oktober 2013 kon worden gehoord binnen de algemene asielprocedure.
4.1. De staatssecretaris heeft vreemdeling 1, voor indiening van diens asielaanvraag, medisch laten onderzoeken door MediFirst. De resultaten van dit onderzoek, waarbij vreemdeling 1 is gezien door een arts en een verpleegkundige, zijn weergegeven in het MediFirst-advies van 16 augustus 2013. In dit advies wordt vermeld dat vreemdeling 1 kan worden gehoord, maar dat rekening moet worden gehouden met medische klachten die één keer per maand kunnen voorkomen. Mochten deze klachten tijdens het gehoor optreden dan moet het gehoor één of twee dagen worden uitgesteld, waarna weer verder kan worden gegaan met het gehoor. De vreemdelingen hebben de wijze van totstandkoming en de inhoud van dit advies niet bestreden.
4.2. De staatssecretaris heeft vreemdeling 1 opgeroepen voor een op 9 oktober 2013 te houden gehoor. Uit het verslag van dat gehoor kan worden afgeleid dat vreemdeling 1 op die dag pijnklachten had, waarna de staatssecretaris overeenkomstig het MediFirst-advies het gehoor heeft gestaakt en twee dagen heeft uitgesteld. De staatssecretaris heeft vreemdeling 1 vervolgens opnieuw opgeroepen. Uit het verslag van het gehoor van 11 oktober 2013 blijkt dat vreemdeling 1 heeft geklaagd dat hij nog steeds pijnklachten had en erg gespannen was, waarna hem rusttijd is geboden en hij is gezien door een verpleegkundige die aan hem rustgevende en pijnstillende medicatie heeft aangeboden. Vreemdeling 1 heeft geweigerd deze medicatie in te nemen en heeft volgehouden niet in staat te zijn mee te werken aan het gehoor, waarna het gehoor is afgebroken.
4.3. Gelet op voormelde gang van zaken heeft de staatssecretaris niet onzorgvuldig en in strijd met werkinstructie 2010/13 gehandeld door vreemdeling 1 op 11 oktober 2013 niet te laten onderzoeken door een arts en de asielprocedure voort te zetten. Daartoe acht de Afdeling van belang dat de staatssecretaris het op 16 augustus 2013 gegeven advies van MediFirst heeft opgevolgd door vreemdeling 1 op 9 oktober 2013 twee dagen rust te geven. Voorts is vreemdeling 1 op 11 oktober 2013 gezien door een verpleegkundige die hem medicatie ter ondersteuning heeft aangeboden zodat hij kon proberen het gehoor voort te zetten, hetgeen hij heeft geweigerd. Nu uit de door vreemdeling 1 overgelegde uitdraai van het patiëntendossier van 15 oktober 2013 en de Signaleringslijst Psychische problemen niet blijkt dat hij op 11 oktober 2013 niet in staat was te worden gehoord en hij dit evenmin anderszins heeft onderbouwd, kan het voor zijn rekening en risico blijven dat het gehoor geen doorgang heeft kunnen vinden. De beroepsgrond faalt.
5. Ten slotte voeren de vreemdelingen aan dat overdracht aan Spanje in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM). Daartoe betogen zij dat de staatssecretaris onvoldoende is ingegaan op de door hen ingebrachte brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 19 september 2013, over tekortkomingen in de asielprocedure in Spanje.
5.1. De staatssecretaris is in de besluiten van 17 oktober 2013 gemotiveerd ingegaan op de in voormelde brief van 19 september 2013 vervatte informatie over de situatie in Spanje. De vreemdelingen zijn niet ingegaan op deze op de situatie in Spanje toegespitste standpuntbepaling. Reeds daarom kan het standpunt van de staatssecretaris dat door overdracht geen situatie zal ontstaan die strijdig is met artikel 3 van het EVRM en hij zich mocht beroepen op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, stand houden. De beroepsgrond faalt.
6. De Afdeling zal de beroepen van de vreemdelingen tegen de besluiten van 17 oktober 2013 alsnog ongegrond verklaren.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 19 november 2013 in zaken nrs. 13/27008 en 13/27010;
III. verklaart de door de vreemdelingen bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Engelhart, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Engelhart
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2014
643.