201304533/1/V4.
Datum uitspraak: 25 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op de hoger beroepen van:
1. de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
2. [de vreemdeling],
appellanten,
tegen de tussenuitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 28 februari 2013 en haar uitspraak van 23 april 2013, beide in zaak
nr. 12/32415 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 11 oktober 2012 heeft de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij tussenuitspraak van 28 februari 2013 heeft de rechtbank naar aanleiding van het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld om een aan het besluit klevend gebrek te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij brief van 11 maart 2013 heeft de staatssecretaris het besluit nader gemotiveerd. Deze brief is aangehecht.
Bij uitspraak van 23 april 2013 heeft de rechtbank het door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen voormelde uitspraken hebben de vreemdeling en de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. De hogerberoepschriften zijn aangehecht.
De vreemdeling en de staatssecretaris hebben ieder een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Hetgeen in de hogerberoepschriften is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraken leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
2. De hoger beroepen zijn kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraken moeten worden bevestigd. De Afdeling ziet evenwel, gelet op het navolgende, aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Daarmee is de grondslag aan de opdracht van de rechtbank een nieuw besluit te nemen, ontvallen.
2.1. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris, ook nadat hij daartoe bij tussenuitspraak in de gelegenheid was gesteld, ten onrechte heeft nagelaten te onderzoeken dan wel te motiveren op welke gronden hij zich op het standpunt heeft gesteld dat de Sierra Leoonse autoriteiten in het algemeen bescherming bieden.
In hoger beroep heeft de staatssecretaris zijn standpunt nader toegelicht onder verwijzing naar informatie over de algemene situatie in Sierra Leone, waaronder paragraaf 2.3.3.2 "Politie" van het algemeen ambtsbericht inzake Sierra Leone van de minister van Buitenlandse Zaken van mei 2011. Deze paragraaf vermeldt onder meer dat de Sierra Leoonse politie de eerstverantwoordelijke is voor de binnenlandse veiligheid. Zij bestond eind 2010 uit ruim 11.000 manschappen en er zijn plannen tot uitbreiding tot 12.000 manschappen in 2012. Door tussenkomst van het Peacebuilding Fund van de Verenigde Naties zijn voertuigen, handboeien, wapenstokken, helmen, schilden en beschermende kleding voor de politie aangeschaft. Verder zijn ruim 2.400 politieagenten getraind in het bewaren van de openbare orde. Daarnaast behandelt de Complaints, Discipline and Internal Investigations Department klachten over het functioneren van de politie, hetgeen in 2010 heeft geresulteerd in disciplinaire maatregelen tegen 689 politieagenten, waaronder ontslag.
De vreemdeling is niet ingegaan op voormelde informatie over de Sierra Leoonse politie. Voorts heeft de vreemdeling niet aannemelijk gemaakt dat het vragen van bescherming voor hem gevaarlijk of bij voorbaat zinloos moet worden geacht, dan wel dat hij tevergeefs de bescherming van de autoriteiten heeft ingeroepen. Gelet op voormelde informatie en de gegeven toelichting, heeft de staatssecretaris thans alsnog kenbaar onderzocht of de Sierra Leoonse autoriteiten in het algemeen bescherming bieden en zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat die vraag bevestigend moet worden beantwoord. Dat de mate van effectiviteit van de bescherming niet op voorhand vaststaat, behoeft, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer bij uitspraak van 29 mei 2012 in zaak nr. 201108872/1/V1), niet reeds met zich te brengen dat in feite geen bescherming kan worden verkregen.
3. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraken;
II. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel van 11 oktober 2012, kenmerk 274.613.2568, geheel in stand blijven;
III. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 487,00 (zegge: vierhonderdzevenentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Bechinka
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2014
371-781.