201211516/1/R3.
Datum uitspraak: 2 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Geffen, gemeente Maasdonk,
2. [appellant sub 2] en anderen, allen wonend te Geffen, gemeente Maasdonk,
3. [appellant sub 3A] en [appellante sub 3B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 3]), beiden wonend te Geffen, gemeente Maasdonk,
4. [appellant sub 4], wonend te Geffen, gemeente Maasdonk,
en
1. de raad van de gemeente Maasdonk,
2. het college van burgemeester en wethouders van Maasdonk,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 25 september 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Maasdonk, Herziening Leiweg ongenummerd (scouting, gilde, JVW) Geffen" (hierna: het plan) vastgesteld.
Bij besluit van 25 september 2012, kenmerk WABO-00438, heeft het college een omgevingsvergunning (hierna: de omgevingsvergunning) verleend voor de activiteit bouwen ten behoeve van het oprichten van een verzamelgebouw voor de scouting, gilde en jeugdvakantiewerk op het perceel Leiweg ongenummerd te Geffen.
Tegen deze besluiten hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] beroep ingesteld.
De raad heeft naar aanleiding van deze beroepen een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 25 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Maasdonk, Herziening Leiweg ongenummerd (scouting, gilde, JVW) Geffen" gewijzigd (hierna: het wijzigingsbesluit).
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juli 2013, waar [appellant sub 1], [appellant sub 3], bijgestaan door mr. M. Peeters, advocaat te Helmond, [appellant sub 4] en de raad en het college, beiden vertegenwoordigd door W.C.M. van Veghel en P.A. Jans, zijn verschenen.
[appellant sub 1], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak verder ter zitting behandeld op 14 januari 2014, waar [appellant sub 1], [appellant sub 3], bijgestaan door mr. P.J.G. Goumans, advocaat te Helmond, [appellant sub 4] en de raad en het college, beiden vertegenwoordigd door W.C.M. van Veghel, ing. U. Köroglu en P.A. Jans, zijn verschenen.
Overwegingen
Algemeen
1. De besluiten van 25 september 2012 strekken ter uitvoering van het besluit van het college van 25 oktober 2011, waarbij op grond van de Coördinatieverordening Maasdonk 2011 is besloten voornoemde besluiten gecoördineerd voor te bereiden en bekend te maken, zoals bedoeld in artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of de bestreden besluiten anderszins zijn voorbereid of genomen in strijd met het recht.
3. Het plan en de omgevingsvergunning voorzien in de inrichting van een buitenterrein ten behoeve van een scoutingvereniging, een gilde en een vereniging voor jeugdvakantiewerk, alsmede in de bouw van een verzamelgebouw. Bij het plan zijn aan de betrokken gronden de bestemmingen "Groen" en "Maatschappelijk" toegekend. Daarbinnen zijn aanduidingen toegekend, te weten "ontsluiting", "parkeerterrein", "vrijwaringszone-molenbiotoop" en "specifieke vorm van maatschappelijk-schietbaan". Ook is een bouwvlak aangegeven.
4. Met het wijzigingsbesluit is een aantal wijzigingen aangebracht in de planregels en de verbeelding, waarmee onder andere is beoogd om de planologische gebruiksmogelijkheden voor schietactiviteiten aan te scherpen. Daarbij is onder andere de aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk-kruisboogschietbaan" aan een deel van het terrein toegekend.
4.1. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot wijziging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
4.2. Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb dienen de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] tegen het op 25 september 2012 vastgestelde plan te worden geacht mede te zijn gericht tegen het wijzigingsbesluit. De Afdeling zal het plan, zoals dit luidt na het wijzigingsbesluit, beoordelen in het licht van de ingestelde beroepen.
5. Ter zitting van 1 juli 2013 heeft [appellant sub 1] de beroepsgrond over de toepassing van de coördinatieregeling ingetrokken.
Elektronische bekendmaking
6. [appellant sub 3] betoogt dat de tekst van de planregels op www.ruimtelijkeplannen.nl afwijkt van het wijzigingsbesluit van 25 juni 2013. Het wijzigingsbesluit is volgens hem niet correct verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan, hetgeen in strijd is met de rechtszekerheid.
6.1. De Afdeling overweegt dat de tekst van de planregels in het elektronisch vastgestelde plan, zoals dit met de bekendmaking van het wijzigingsbesluit beschikbaar is gesteld op www.ruimtelijkeplannen.nl, afwijkt van de in het wijzigingsbesluit opgenomen veranderingen in de planregels. Het elektronisch vastgestelde plan stemt niet overeen met het besluit van de raad tot wijziging van het plan. Het wijzigingsbesluit en het elektronisch vastgestelde plan in onderlinge samenhang zijn derhalve vastgesteld in strijd met de rechtszekerheid.
Het betoog slaagt.
Planregels en verenigingsactiviteiten
7. [appellant sub 3] betoogt dat de in het wijzigingsbesluit opgenomen wijziging van artikel 4, lid 4.1, onder e, van de planregels onbegrijpelijk is. Hierbij merkt hij op dat aan deze bepaling in het wijzigingsbesluit een regel is toegevoegd met betrekking tot kruisboogschieten, terwijl deze bepaling gaat over geweerschieten. Verder betoogt hij dat de wijziging van artikel 4, lid 4.1, onder d, van de planregels niet begrijpelijk is, nu in deze bepaling in het besluit van 25 september 2012 stond dat uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein" mag worden geparkeerd, terwijl in het wijzigingsbesluit deze bepaling omtrent het parkeren vervalt. Derhalve zijn volgens hem de verkeerde bepalingen aangevuld en gewijzigd in het wijzigingsbesluit. Verder stelt [appellant sub 3] dat in de inrichtingsschets in de bijlage van de plantoelichting een terras is aangegeven, terwijl het plan geen terrassen toestaat. [appellant sub 3] betoogt verder dat het plan binnen de bestemming "Maatschappelijk" meer gebruiksmogelijkheden biedt dan de raad heeft beoogd. Deze gronden zijn onder andere bestemd voor verenigingen, maar volgens hem ontbreekt ten onrechte een nadere omschrijving van het begrip "vereniging" in de planregels, zodat de locatie ook kan worden gebruikt door andere verenigingen dan een scouting, een schuttersgilde of een vereniging voor jeugdvakantiewerk. Hetzelfde geldt voor de gronden waaraan de bestemming "Groen" is toegekend en die mede bestemd zijn voor maatschappelijke doeleinden, terwijl het begrip "maatschappelijke doeleinden" niet nader is omschreven.
7.1. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de bij het plan behorende planregels, zoals vastgesteld bij het besluit van 25 september 2012, zijn de voor "Groen" aangewezen gronden bestemd voor:
a. plantsoenen, groenstroken en overige aanplanten;
b. water, waterlopen en waterretentie;
c. speel- of recreatievoorzieningen, zoals speeltoestellen en jeu de boulesbanen;
en tevens voor:
d. maatschappelijke doeleinden (scouting, gilde en jeugdvakantiewerk)
met de daarbij behorende:
e. voet- en fietspaden;
f. speelvoorzieningen;
g. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
Ingevolge lid 3.2 gelden voor het bouwen van bouwwerken de volgende regels:
a. gebouwen mogen niet worden gebouwd;
b. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan:
1. voor verlichting: 9 m;
2. voor speelvoorzieningen: 4 m;
3. voor erfafscheidingen: 3 m;
4. voor kunstwerken en meubilair: 3 m;
5. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 1 m.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, zijn de voor "Maatschappelijk" aangewezen gronden bestemd voor:
a. verenigingen zoals scouting, gilde en jeugdvakantiewerk;
en tevens voor:
b. een schietbaan voor kruisboogschieten, met dien verstande dat maximaal 4 schietbomen zijn toegestaan met een veiligheidscirkel van 35 m;
c. een ontsluitingsweg, uitsluitend ter plaatse van de aanduidingen "ontsluiting" en "parkeerterrein";
d. parkeerplaatsen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein";
e. een schietbaan voor geweerschieten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - schietbaan", met dien verstande dat maximaal 5 kogelvangers zijn toegestaan;
met de daarbij behorende:
f. verkeersvoorzieningen;
g. nutsvoorzieningen;
h. groenvoorzieningen;
i. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.
7.2. Het wijzigingsbesluit vult artikel 4, lid 4.1, onder e, van de planregels aan met de regel dat kruisboogschieten uitsluitend is toegestaan binnen de aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk-kruisboogschietbaan". Aldus bepaalt artikel 4, lid 4.1, onder e, van de planregels na het wijzigingsbesluit op welke locatie geweerschieten is toegestaan en op welke locatie kruisboogschieten is toegestaan. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de aanvulling van deze bepaling in het wijzigingsbesluit is vastgesteld in strijd met de rechtszekerheid.
Uit het wijzigingsbesluit volgt dat de raad heeft beoogd om de planologische mogelijkheden voor geweerschieten in het plangebied in te perken. Hiertoe is onder andere in het wijzigingsbesluit opgenomen dat de aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk-schietbaan" in artikel 4, lid 4.1, onder d, wordt gewijzigd in de aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk-geweerschietbaan". De aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk-schietbaan" wordt evenwel niet genoemd in dit artikelonderdeel. In artikel 4, lid 4.1, onder d, als opgenomen in het op 25 september 2012 vastgestelde bestemmingsplan staat dat parkeerplaatsen uitsluitend zijn toegestaan binnen de aanduiding "parkeerterrein". In zoverre slaagt het betoog. Gelet op het vorenstaande is het wijzigingsbesluit in zoverre vastgesteld in strijd met de rechtszekerheid.
7.3. Op de in de bijlage bij de plantoelichting gevoegde inrichtingsschets is een terras aangeduid op gronden met de bestemming "Maatschappelijk". Voor zover [appellant sub 3] betoogt dat uit de inrichtingsschets volgt dat het plan voorziet in horeca met een bijbehorend terras overweegt de Afdeling dat de planregels zowel binnen de bestemming "Groen" als binnen de bestemming "Maatschappelijk" geen horeca-activiteiten toestaan. Voor de inrichtingsschets geldt dat deze deel uitmaakt van de toelichting bij het plan, zodat hieraan geen bindende betekenis toekomt. Het betoog faalt.
7.4. Ter zitting van 14 januari 2014 heeft de raad verklaard dat hij het plan heeft vastgesteld met de bedoeling om op de locatie een scouting, een gilde en een vereniging voor jeugdvakantiewerk mogelijk te maken. Daarnaast heeft hij er voor gekozen om de mogelijkheid open te laten dat andere verenigingen incidenteel gebruik zullen maken van deze locatie. Anders dan [appellant sub 3] betoogt heeft de raad derhalve het gebruik van de locatie door andere verenigingen dan een scouting, gilde en een vereniging voor jeugdvakantiewerk niet uit willen sluiten. De Afdeling acht de keuze van de raad om enige flexibiliteit te betrachten en ook andere verenigingsactiviteiten toe te staan dan de genoemde, op zichzelf beschouwd niet onredelijk. Daarbij merkt de Afdeling wel op dat deze keuze met zich brengt dat de ruimtelijke gevolgen van de verschillende mogelijke activiteiten op deze locatie afdoende dienen te worden afgewogen.
Het betoog faalt.
Verordening Traditioneel Schieten
8. [appellant sub 4] betoogt dat de afweging van de raad omtrent de geluidhinder die omwonenden zullen ondervinden van het schieten in het plangebied ten onrechte mede is gebaseerd op de Verordening Traditioneel Schieten gemeente Maasdonk 2013 zoals vastgesteld op 25 juni 2013 (hierna: de Verordening Traditioneel Schieten), nu deze verordening is vastgesteld in strijd met de Inspraakverordening Maasdonk 2005. Daarnaast voert hij aan dat ten onrechte niet alle relevante stukken met betrekking tot de Verordening Traditioneel Schieten ter inzage zijn gelegd, zodat hij niet kon beoordelen of de Verordening Traditioneel Schieten een afdoende bescherming biedt voor omwonenden. De Verordening Traditioneel Schieten dient daarom onverbindend te worden geacht, aldus [appellant sub 4].
8.1. De Verordening Traditioneel Schieten is een algemeen verbindend voorschrift. Ingevolge artikel 8:3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift. Dit betekent echter niet dat de Verordening Traditioneel Schieten in het geheel niet kan worden getoetst. Artikel 8:3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb, staat niet in de weg aan de mogelijkheid van exceptieve toetsing. Aan een algemeen verbindend voorschrift, als neergelegd in de Verordening Traditioneel Schieten, kan slechts verbindende kracht worden ontzegd, indien het in strijd is met een hoger wettelijk voorschrift, dan wel indien het in strijd is met een algemeen rechtsbeginsel. Deze strijd doet zich hier niet voor. Reeds hierom faalt het betoog.
Evenementen
9. [appellant sub 1] en [appellant sub 4] voeren aan dat de planregels van het wijzigingsbesluit te ruime mogelijkheden bieden voor het houden van evenementen. Daarbij komt volgens hen dat de raad heeft nagelaten om verschillende ruimtelijke aspecten van evenementen, zoals geluidhinder en parkeeroverlast, te onderzoeken.
9.1. Ingevolge artikel 4, lid 4.4, onder 4.4.1, sub e, van de planregels mogen maximaal 6 maal per jaar evenementen worden gehouden die verband houden met het schuttersgilde.
9.2. Met de toevoeging van artikel 4, lid 4.4, aan de planregels en de daarin onder 4.4.1, sub e, opgenomen mogelijkheid om evenementen te houden geeft het wijzigingsbesluit een verruiming van de planologische mogelijkheden. De planregels bevatten geen beperkingen met betrekking tot de bij een evenement te houden activiteiten, de duur hiervan of het aantal bezoekers. Verder bevatten het wijzigingsbesluit en de bijbehorende stukken geen uiteenzetting, waaruit kan worden afgeleid dat de ruimtelijke gevolgen van evenementen voor omwonenden zijn afgewogen. De raad heeft daardoor niet inzichtelijk gemaakt of omwonenden geen onevenredige geluidhinder en parkeeroverlast zullen ondervinden van te houden evenementen. Gelet hierop is het wijzigingsbesluit wat betreft artikel 4, lid 4.4, onder 4.4.1, sub e, van de planregels onzorgvuldig voorbereid.
Akoestisch onderzoek en geluidhinder
10. [appellant sub 3] en [appellant sub 4] en [appellant sub 2] en anderen vrezen geluidhinder te ondervinden van de beoogde activiteiten en een aantasting van hun woon- en leefklimaat. [appellant sub 3] en [appellant sub 4] voeren aan dat het verrichte akoestische onderzoek naar de te verwachten geluidhinder op een aantal punten ondeugdelijk is, onder meer omdat geen rekening is gehouden met het scala aan activiteiten die het plan mogelijk maakt.
In de onderzoeken is volgens [appellant sub 4] ten onrechte niet ingegaan op het geluid van jeu de boulesballen, spelende kinderen en het geluid van ventilatoren in het clubgebouw. [appellant sub 3] stelt dat onduidelijk is hoe de berekening van het stemgeluid in de onderzoeken tot stand is gekomen.
Voorts wordt volgens [appellant sub 4] ten onrechte voorbij gegaan aan het feit dat de ontsluitingsweg pal langs zijn woning zal lopen. In de verrichte akoestische onderzoeken is deze geluidhinder ten onrechte aangemerkt als indirecte hinder en is hiermee geen rekening gehouden. Ook ontbreekt in de akoestische onderzoeksrapporten duidelijkheid over de verharding van de aan te leggen toegangsweg en de gevolgen hiervan voor de geluidhinder. Daarnaast is de schatting van het aantal verkeersbewegingen van en naar de locatie in de akoestische onderzoeken volgens [appellant sub 3] te laag, nu geen rekening is gehouden met de verkeersbewegingen vanwege activiteiten op omliggende gronden buiten het clubgebouw.
Voorts voert [appellant sub 3] aan dat in de onderzoeken wordt uitgegaan van het gebruik van geweren van kaliber .22, terwijl dit kaliber niet staat voorgeschreven in de planregels. Daarbij komt volgens hem dat in het akoestisch onderzoek ten onrechte wordt aangenomen dat de schietactiviteiten enkel op zaterdag tussen 16.00 en 18.00 zullen plaatsvinden.
[appellant sub 1] voert aan dat de voorziene schietactiviteiten en het schietlawaai schade zullen toebrengen aan het paardenpension op zijn perceel, mede in verband met schrikreacties van de paarden
10.1. De raad stelt zich op het standpunt dat een goed woon- en leefklimaat is gegarandeerd nu uit het akoestisch onderzoek volgt dat voldaan wordt aan de in de Verordening Traditioneel Schieten gestelde normen.
10.2. Ingevolge artikel 2.18, eerste lid, van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer blijft bij het bepalen van de geluidniveaus als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19, 2.20 dan wel 6.12 buiten beschouwing:
[…];
f. het ten gehore brengen van onversterkte muziek tenzij en voor zover daarvoor bij gemeentelijke verordening regels zijn gesteld;
g. het traditioneel schieten, tenzij en voor zover daarvoor bij gemeentelijke verordening regels zijn gesteld.
[…].
Ingevolge het vijfde lid kunnen bij gemeentelijke verordening ten behoeve van het voorkomen van geluidhinder regels worden gesteld met betrekking tot:
a. het ten gehore brengen van onversterkte muziek, en
b. het traditioneel schieten.
Ingevolge artikel 3 van de Verordening Traditioneel Schieten mag, behoudens ten tijde van een evenement als bedoeld in artikel 8, het schieten uitsluitend plaatsvinden in:
schiettijden geweerschieten:
- Sint Anthoniusgilde: zondag van 11.00 tot 14.00 uur en op woensdagavond van 19.00 tot 20.00 uur
- Sint Jorisgilde: zaterdag van 16.00 tot 18.00 uur.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, mogen er maximaal 140 schoten per uur worden gelost binnen de inrichting, met uitzondering van een evenement als bedoeld in artikel 8.
Ingevolge artikel 5, voor zover hier van belang, mag het geluidniveau van een enkelvoudige knal (LKnal) op een woning van derden op een waarneemhoogte van 1,5 meter niet meer bedragen dan:
- 66 dB(A) voor de schietactiviteiten van het Sint Anthoniusgilde (Lr = 54 dB(A));
- 61 dB(A) voor de schietactiviteiten van het Sint Jorisgilde (Lr= 50 dB(A)).
Ingevolge artikel 7, eerste lid, moet het trommelen en bazuinblazen in het clubgebouw plaatsvinden, waarbij ramen en deuren gesloten zijn, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen, waarbij het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, inclusief 10 dB(A) toeslag met muziekgeluid, niet meer bedraagt dan 50 dB(A).
Ingevolge het tweede lid mag het trommelen en bazuinblazen 6 keer per jaar op het buitenterrein worden uitgevoerd voor het oefenen met het vendelzwaaien gedurende maximaal 1 uur per keer.
10.3. Het onderzoeksbureau RMB heeft akoestisch onderzoek verricht naar de te verwachten geluidbelasting afkomstig uit verschillende geluidbronnen. De resultaten hiervan zijn opgenomen in het akoestisch onderzoeksrapport "Locatieonderzoek Leiweg ongenummerd" van 31 mei 2013. In tabel 5.3 zijn de resultaten opgenomen voor de te verwachten geluidbelasting op de gevel van woningen als gevolg van trommelen en bazuinblazen in het clubgebouw. Uit tabel 5.3 van het rapport volgt dat de geluidbelasting, een toeslag van 10 dB(A) hierbij inbegrepen, op de gevel van woningen als gevolg van trommelen en bazuinblazen in het verzamelgebouw ruim beneden de in artikel 7, eerste lid, van de Verordening Traditioneel Schieten genoemde grenswaarde van 50 dB(A) blijft. Daarnaast zijn trommelen en bazuinblazen op grond van artikel 7, tweede lid, van de Verordening Traditioneel Schieten maximaal 6 maal per jaar toegestaan buiten op het terrein. Bij het bazuinblazen en trommelen buiten het verzamelgebouw wordt de in het eerste lid genoemde waarde van 50 dB(A) bij enkele woningen overschreden. Nu dit is beperkt tot maximaal zes keer per jaar en de duur hiervan per keer maximaal één uur bedraagt is de raad van mening dat de hieruit voortvloeiende geluidhinder niet onaanvaardbaar is. De Afdeling acht dit standpunt niet onredelijk.
Het betoog faalt.
10.4. In het akoestisch onderzoeksrapport wordt aangenomen dat het akoestisch relevante stemgeluid afkomstig is van een vuurplaats in de noordoosthoek van het terrein waar de scoutingactiviteiten zich zullen concentreren. Deze vuurplaats ligt evenals het grootste deel van het terrein ten oosten van het beoogde verzamelgebouw. Ten westen van het verzamelgebouw staan woningen van appellanten met in de tussenliggende ruimte het resterende deel van het verenigingsterrein. Gelet op de beperkte omvang hiervan zal dit deel van het terrein volgens de raad niet gebruikt worden voor verenigingsactiviteiten en is het stemgeluid, afkomstig van dit deel van het terrein, niet hinderlijk. Verder is het geluid afkomstig van jeu de boules ballen en ventilatoren in het clubgebouw niet betrokken in het akoestisch onderzoek, maar gelet op de ruime afstand tot aan de woningen is volgens de raad niet aannemelijk dat dit geluid akoestisch relevant is. De Afdeling acht deze aannames niet onredelijk.
Het betoog faalt.
10.5. In het akoestisch onderzoeksrapport is bij de berekening van schietlawaai aangenomen dat door het schuttersgilde gebruik zal worden gemaakt van geweren van kaliber .22. De toelichting bij de Verordening Traditioneel Schieten vermeldt dat bij het Brabants traditioneel schieten wordt geschoten met historische flobert geweren met kaliber .22. [appellant sub 3] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is en dat dit kaliber niet representatief is voor de schietactiviteiten van een schuttersgilde. Bovendien is, zo is ter zitting gebleken, het gebruik van kaliber .22 bij traditioneel schieten ook voorgeschreven in het reglement van de Noordbrabantse Federatie van Schuttersgilden. De Afdeling ziet derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat het akoestisch onderzoek ondeugdelijk is omdat is uitgegaan van dit kaliber.
Uit het akoestisch onderzoeksrapport volgt dat het langtijdgemiddelde van geweerschoten beneden de voor het Sint Jorisgilde geldende grenswaarde van 50 dB(A) uit artikel 5 van de Verordening Traditioneel Schieten blijft, waarbij wordt aangenomen dat geweerschieten alleen maar plaats zal vinden op zaterdagmiddag tussen 16.00 en 18.00. Met het oog hierop stelt de raad zich op het standpunt dat het geluid van geweerschoten niet zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat. De Afdeling acht dit standpunt niet onredelijk. Verder sluiten, zoals [appellant sub 3] in het beroepschrift betoogt, de planregels op zichzelf niet uit dat in plaats van het Sint Jorisgilde het Sint Anthoniusgilde zich zal vestigen binnen het plangebied, waarbij op grond van de Verordening Traditioneel Schieten de schietactiviteiten van dit gilde op andere tijden plaatsvinden, maar de raad heeft het in redelijkheid praktisch uitgesloten kunnen achten dat het Sint Anthoniusgilde zich zal vestigen op de betreffende locatie. Hierbij is in aanmerking genomen dat in de gemeente twee schuttersgilden aanwezig zijn, waarbij het Sint Anthoniusgilde al gevestigd is aan de IJzerkampen te Nuland, terwijl het Sint Jorisgilde met de gemeente is overeengekomen om zich te vestigen op de locatie aan de Leiweg.
Het betoog faalt.
10.6. Vast staat dat bij het onderzoek naar en de beoordeling van de te verwachten geluidhinder alleen de activiteiten van een scouting, gilde en een vereniging voor jeugdvakantiewerk zijn meegenomen. De Afdeling stelt vast dat op grond van artikel 4, lid 4.1, van de planregels binnen de bestemming "Maatschappelijk" ook nog andere soorten verenigingen zijn toegestaan. Daarnaast bevat het plan geen omschrijving van het begrip "maatschappelijke doeleinden" als genoemd in artikel 3, lid 3.1, van de planregels, zodat binnen de bestemming "Groen" andere activiteiten zijn toegestaan. Nu het plan meer soorten activiteiten mogelijk maakt dan waarvan in het verrichte akoestisch onderzoek is uitgegaan is de beoordeling van de te verwachten geluidhinder op dit punt onzorgvuldig.
In zoverre slaagt het betoog.
10.7. Het terrein zal met de Leiweg worden verbonden door middel van een ontsluiting langs de achterzijde van een aantal woningen aan de Meidoornstraat. In het akoestisch onderzoeksrapport is zowel de geluidhinder als gevolg van vertrekkende en aankomende auto’s op de parkeerplaats als de geluidhinder als gevolg van rijdende auto’s over de ontsluitingsroute berekend. Hierbij wordt uitgegaan van 75 auto’s van en naar de inrichting in de dag- en avondperiode. Het akoestisch onderzoeksrapport vermeldt evenwel niet waar dit aantal op is gebaseerd. Naar het oordeel van de Afdeling is, mede gezien de omstandigheid dat de gebruiksregels voorzien in meer gebruiksmogelijkheden dan ten behoeve van scouting- en gildeactiviteiten en een vereniging voor jeugdvakantiewerk, niet inzichtelijk gemaakt waar deze schatting op is gebaseerd. Gelet op het vorenstaande is het akoestisch onderzoeksrapport op dit punt onzorgvuldig.
Dit betoog slaagt.
10.8. Aan de oostkant van het terrein, in de nabijheid van de beoogde schietbaan voor geweerschieten, liggen gronden waarop [appellant sub 1] paarden houdt. Niet uitgesloten is dat de paarden zullen schrikken van het geluid van geweerschoten. Niet is gebleken dat de raad in het bestreden besluit een afweging heeft gemaakt tussen het belang van het Sint Jorisgilde om zich in het plangebied te kunnen vestigen en het belang van [appellant sub 1] om op de aangrenzende gronden paarden te houden. De raad is onvoldoende ingegaan op de gevolgen van de activiteiten van het schuttersgilde voor de paardenhouderij van [appellant sub 1]. Gelet op het vorenstaande is het wijzigingsbesluit onzorgvuldig voorbereid.
Het betoog slaagt.
Gevaar
11. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] vrezen dat de omgeving gevaar zal ondervinden van de schietactiviteiten. Hierbij stellen [appellant sub 3] en [appellant sub 4] dat naast de gronden met daarop de schietbomen voor geweerschieten en kruisboogschieten gronden liggen met de bestemming "Groen" waarop verschillende speel- of recreatievoorzieningen kunnen worden gerealiseerd. Verder stellen zij dat de raad ten onrechte is afgeweken van de in de VNG-brochure aanbevolen afstand tussen het schietterrein en hun percelen met betrekking tot het aspect gevaar.
11.1. De raad stelt zich op het standpunt dat wat betreft het aspect gevaar voldoende zekerheid bestaat. Ingevolge artikel 3.114 van de Activiteitenregeling Milieubeheer is het gebruik van kogelvangers bij de schietbomen verplicht. Bovendien zal het geweer voor het geweerschieten worden vastgezet, gericht op de kogelvanger. Verder zullen zowel de schietbomen voor geweerschieten als die voor kruisboogschieten gesitueerd zijn in zuidoostelijke richting, zodat geen onaanvaardbaar gevaar valt te verwachten voor de omgeving, aldus de raad.
11.2. Ingevolge artikel 3.114, eerste lid, van de Activiteitenregeling Milieubeheer, zoals deze bepaling luidde ten tijde van de vaststelling van het wijzigingsbesluit, wordt ten behoeve van het voorkomen van risico’s voor de omgeving en ongewone voorvallen, dan wel voor zover dat niet mogelijk is het zoveel mogelijk beperken van de risico’s voor de omgeving en de kans dat ongewone voorvallen zich voordoen en de gevolgen hiervan, bij het traditioneel schieten ten minste voldaan aan het vierde tot en met het zevende lid.
Ingevolge het vierde lid vindt het schieten op zodanige wijze plaats dat alle afgeschoten kogels worden opgevangen in een voorziening. De voorziening is opgesteld boven een bodembeschermende voorziening.
Ingevolge het vijfde lid bevinden zich gedurende de periode dat wordt geschoten geen personen of veediersoorten in de onveilige zone, uitgezonderd de schutter, de baancommandant en een of meer door de baancommandant aangewezen personen. De onveilige zone omvat de oppervlakte van een rechthoek van 2 m aan weerszijde van de voorziening waarin de afgeschoten kogels worden opgevangen, bedoeld in het vierde lid, bij 8 m. De zone bevindt zich aan de zijde waar op het doel wordt geschoten.
Ingevolge het zesde lid omvat in afwijking van het vijfde lid de onveilige zone bij het schieten op een houten blok of knoest met kogels van kalibernummer 16 of kleiner de oppervlakte van een halve cirkel met een straal van 25 meter met het doel waarop wordt geschoten als middelpunt. De zone bevindt zich aan de zijde waar op het doel wordt geschoten.
11.3. De Afdeling stelt vast dat in het wijzigingsbesluit is opgenomen dat de schietbomen dienen te worden gesitueerd in zuidoostelijke richting. Wat betreft het argument van de raad dat bij het geweerschieten het gebruik van kogelvangers verplicht is gesteld overweegt de Afdeling dat niet in geschil is dat ook bij het gebruik van kogelvangers op grond van artikel 3.114 van het besluit Activiteitenregeling Milieubeheer een veiligheidszone in acht dient te worden genomen vanwege de mogelijkheid dat kogels van de kogelvanger zullen afketsen. Ter zitting van 14 januari 2014 is vastgesteld dat een deel van deze veiligheidszone is gelegen buiten het plangebied op gronden met de bestemming "Groen". Deze kunnen worden gebruikt voor verschillende recreatie- en speelvoorzieningen. Bovendien wordt door de planregels van het voorliggende plan niet gewaarborgd dat deze gronden zijn afgeschermd van de schietbaan. Niet is gebleken dat de raad bij de vaststelling van het plan rekening heeft gehouden met de gebruiksmogelijkheden op deze gronden buiten het scouting- en gildeterrein.
Wat betreft het kruisboogschieten geldt dat de gronden in het plangebied waarop kruisboogschieten is toegestaan op ongeveer 4 m afstand van de grens van het terrein liggen. Ingevolge artikel 4, lid 4.1, onder b, van de planregels dient bij het kruisboogschieten een veiligheidscirkel van 35 m in acht te worden genomen. Vast staat dat een deel van deze veiligheidscirkel is gelegen op gronden buiten het plangebied. Niet is gebleken dat de raad bij de vaststelling van het plan rekening heeft gehouden met de gebruiksmogelijkheden van deze gronden buiten het scouting- en gildeterrein wat betreft het risico van afgedwaalde pijlen, terwijl in de planregels ook niet is gewaarborgd dat deze gronden anderszins zijn afgeschermd van de kruisboogschietbaan.
Gelet op het vorenstaande heeft de raad onvoldoende gemotiveerd dat geen gevaar valt te duchten.
Het betoog slaagt.
Parkeergelegenheid
12. [appellant sub 3] voert aan dat in de stukken staat dat de activiteiten binnen het plangebied een parkeerbehoefte zullen genereren van maximaal 18 parkeerplaatsen. De raad heeft volgens hem onvoldoende onderbouwd hoe hij tot deze aanname is gekomen. Hierbij voert hij aan dat de raad ten onrechte slechts het beoogde verzamelgebouw heeft betrokken bij de inschatting van de parkeerbehoefte, terwijl ook op de omliggende gronden verenigingsactiviteiten mogelijk zijn. Verder betoogt hij dat in het plan aan een deel van de gronden met de bestemming "Maatschappelijk" de aanduiding "parkeerterrein" is toegekend, maar dat niet is gewaarborgd dat dit parkeerterrein ook daadwerkelijk wordt aangelegd en de verenigingen in overeenstemming met artikel 2.5.30 van de Bouwverordening Maasdonk zullen voorzien in hun eigen parkeerbehoefte.
12.1. Uit de nota van zienswijzen volgt dat de raad bij de inschatting van de parkeerbehoefte heeft aangesloten bij de richtlijnen van het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte CROW met betrekking tot verenigingsgebouwen. In de richtlijnen wordt bij een verenigingsgebouw per 100 m2 brutovloeroppervlak in niet stedelijk gebied aangeraden om drie parkeerplaatsen aan te houden. De beoogde accommodatie heeft een oppervlakte van 630 m2. Aan de hand hiervan neemt de raad het standpunt in dat de parkeerbehoefte ongeveer 18 parkeerplaatsen bedraagt. De omliggende gronden op het scouting- en gildeterrein zijn evenwel niet meegenomen in de schatting van de parkeerbehoefte. De raad heeft niet aannemelijk gemaakt dat de activiteiten van de scouting en het gilde op de gronden buiten het verenigingsgebouw geen extra parkeerbehoefte zullen genereren naast de parkeerbehoefte die samenhangt met activiteiten in het verzamelgebouw. Daarbij komt dat de raad de mogelijkheid dat andere verenigingen dan een scouting, schuttersgilde en een vereniging voor jeugdvakantiewerk gebruik zullen maken van de locatie niet heeft meegenomen bij de schatting van de parkeerbehoefte. Gelet hierop heeft de raad zijn stelling dat de voorziene activiteiten een parkeerbehoefte zullen genereren van ongeveer 18 parkeerplaatsen en dat hiervoor voldoende ruimte aanwezig is op de gronden met de aanduiding "parkeerterrein" niet afdoende onderbouwd.
Het betoog slaagt.
Ontsluiting
13. [appellant sub 3] en [appellant sub 4] voeren aan dat het plan ten onrechte voorziet in een ontsluiting van het terrein op de Leiweg. [appellant sub 3] stelt dat uit de plantoelichting weliswaar volgt dat de bestaande sloot ter plaatse zal worden overkluisd, maar dat de plantoelichting ten onrechte geen informatie bevat over de gevolgen voor de waterafvoerfunctie van de sloot. Volgens hem wordt in de plantoelichting in strijd met artikel 3.1.6, eerste lid, onder b, van het Besluit ruimtelijke ordening niet ingegaan op de gevolgen hiervan voor de waterhuishouding. [appellant sub 4] stelt dat het terrein beter niet kan worden ontsloten op de Leiweg, omdat de ontsluiting dan zal zijn gesitueerd op een onoverzichtelijke plaats aan een drukke weg. Uit verkeerskundig oogpunt verdient het volgens hem daarom de voorkeur om het scouting- en gildeterrein te ontsluiten via de Elzendreef.
13.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de verkeersintensiteit op de Leiweg ter hoogte van de beoogde ontsluiting laag is. Het verweerschrift vermeldt hierbij dat de ontsluiting van de bedrijven aan de Leiweg hoofdzakelijk plaats vindt richting de Bredeneweg, mede omdat de Leiweg vanaf de beoogde ontsluiting smaller wordt en verder gaat als weg door het buitengebied. [appellant sub 4] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is. Bovendien bestaat de mogelijkheid voor het gemeentebestuur om door middel van verkeersmaatregelen, zoals een uitritconstructie, de verkeersveiligheid te vergroten.
Over de in de bestaande situatie op de plek van de ontsluiting gelegen sloot staat in het verweerschrift dat deze zal worden overkluisd, zodat deze zijn ontwateringsfunctie kan behouden en de ontsluiting geen invloed zal hebben op de waterhuishouding. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat dit onjuist is en dat de overkluizing van de sloot van invloed zal zijn op de waterafvoer.
Gelet op het vorenstaande heeft de raad in redelijkheid de keuze kunnen maken om het scoutingterrein te ontsluiten aan de Leiweg.
Het betoog faalt.
Landschappelijke inpassing
14. [appellant sub 3] voert aan dat een inrichtingsplan is vastgesteld dat voorziet in de aanleg van beplanting en de landschappelijke inpassing van het plangebied in de omgeving. De planregels bevatten volgens hem ten onrechte geen waarborg dat deze landschappelijke inpassing ook daadwerkelijk gerealiseerd zal worden.
14.1. De plantoelichting vermeldt dat, gelet op het feit dat het terrein aan de rand van het buitengebied ligt, een goede landschappelijke inpassing noodzakelijk is met het oog op de overgang naar het buitengebied. Hiertoe is een inrichtingsplan opgesteld dat onder andere voorziet in beplanting op de grens van het plangebied aan de straatzijde. Het plan voorziet binnen de bestemming "Groen" in groenstroken en andere aanplantingen. Het plan bevat echter geen voorwaardelijke verplichting hiertoe. Nu de raad de aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing noodzakelijk acht voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan, heeft hij de aanleg en instandhouding daarvan ten onrechte niet in het plan geregeld. Het gegeven dat de gemeente de eigenaar is van deze gronden doet hieraan niet af. Niet valt in te zien dat de raad geen regel in het plan heeft kunnen opnemen, inhoudende dat het gebruik van het terrein in overeenstemming met de bestemming alleen dan planologisch is toegestaan indien de landschappelijke inpassing wordt aangelegd en in stand wordt gehouden in overeenstemming met het inrichtingsplan. Het betoog van [appellant sub 3] dat de landschappelijke inpassing onvoldoende in het plan is gewaarborgd slaagt.
Lichtmasten
15. [appellant sub 3] voert aan dat het plan binnen de bestemming "Groen" voorziet in lichtmasten. Deze zullen volgens hem een onaanvaardbare lichthinder meebrengen.
15.1. De maximaal toegestane bouwhoogte van de lichtmasten bedraagt ingevolge de planregels 9 m. Verder bedraagt de afstand tussen de gronden met de bestemming "Groen" en de woning van [appellant sub 3] ten minste 10 m. Gelet op het vorenstaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat
[appellant sub 3] een onaanvaardbare hinder zal ondervinden van de met het plan mogelijk gemaakte lichtmasten.
Het betoog faalt.
Slotoverwegingen
16. In hetgeen [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het wijzigingsbesluit is genomen in strijd met de rechtszekerheid en artikel 3:2 en 3:46 van de Awb. De beroepen zijn in zoverre gegrond, zodat dit besluit dient te worden vernietigd.
Gelet hierop behoeft hetgeen voor het overige is aangevoerd over geurhinder, de financiële uitvoerbaarheid van het plan en alternatieve locaties geen bespreking meer.
17. De Afdeling overweegt dat de gebreken die kleven aan het wijzigingsbesluit met betrekking tot de beoordeling van geluidhinder, gevaarzetting, de parkeerbehoefte en de waarborging van de landschappelijke inpassing van het terrein eveneens kleven aan het op 25 september 2012 vastgestelde plan. De beroepen zijn ook gegrond voor zover gericht tegen dit besluit, zodat dit besluit eveneens dient te worden vernietigd.
18. Nu het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan van 25 september 2012 dient te worden vernietigd en niet in geschil is dat de op basis hiervan verleende omgevingsvergunning in strijd is met het vorige plan, dient het besluit tot verlening hiervan eveneens te worden vernietigd wegens strijd met artikel 2.10, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
19. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
20. De raad en het college dienen ten aanzien van [appellant sub 1], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Ten aanzien van [appellant sub 2] en anderen is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen gegrond;
II. vernietigt:
a. het besluit van de raad van de gemeente Maasdonk van 25 september 2012 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Maasdonk, Herziening Leiweg ongenummerd (scouting, gilde, JVW) Geffen";
b. het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Maasdonk van 25 september 2012, kenmerk WABO-00438;
c. het besluit van de raad van de gemeente Maasdonk van 25 juni 2013 tot wijziging van het bestemmingsplan "Buitengebied Maasdonk, Herziening Leiweg ongenummerd (scouting, gilde, JVW) Geffen";
III. draagt de raad van de gemeente Maasdonk op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdelen II, sub a en c, worden verwerkt op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
IV. veroordeelt de raad en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasdonk tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 87,02 (zegge: zevenentachtig euro en twee cent);
veroordeelt de raad en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasdonk tot vergoeding van bij [appellant sub 3A] en [appellante sub 3B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.569,44 (zegge: vijftienhonderdnegenenzestig euro en vierenveertig cent), waarvan € 1.461,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
veroordeelt de raad en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasdonk tot vergoeding van bij [appellant sub 4] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 108,44 (zegge: honderdacht euro en vierenveertig cent);
V. gelast dat de raad en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasdonk aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoeden ten bedrage van:
a. € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellant sub 1];
b. € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellant sub 2] en anderen, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
c. € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellant sub 3A] en [appellante sub 3B], met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
d. € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellant sub 4].
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. Pikart-van den Berg, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Pikart-van den Berg
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2014
45-656.