201209800/1/A2.
Datum uitspraak: 2 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Den Haag,
appellante,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 30 augustus 2012 in zaken nrs. 12/3013, 12/3015 en 12/3016 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 5 juli 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het recht van [appellante] op kinderopvangtoeslag over 2008 vastgesteld op € 2.505,00.
Bij besluit van 12 juli 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het recht van [appellante] op kinderopvangtoeslag over 2009 vastgesteld op € 12.977,00.
Bij besluit van 30 juli 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellante] herzien op € 19.169,00 gesteld.
Bij onderscheiden besluiten van 30 november 2011, heeft de Belastingdienst/Toeslagen de vastgestelde kinderopvangtoeslag van [appellante] over de jaren 2008 en 2009 en het voorschot kinderopvangtoeslag over het jaar 2010 herzien en op nihil vastgesteld en de reeds uitbetaalde bedragen teruggevorderd.
Bij besluit van 6 maart 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] tegen de besluiten van 30 november 2011 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 30 augustus 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 november 2013, waar [appellante], bijgestaan door mr. J.L.J.M. van de Mortel, advocaat te Leidschendam, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij die dienst, zijn verschenen.
Bij besluit van 18 december 2013, aangevuld bij onderscheiden besluiten van 3 januari 2014, heeft de Belastingdienst/Toeslagen opnieuw op het door [appellante] gemaakte bezwaar over de jaren 2008, 2009 en 2010 beslist en dat bezwaar gegrond verklaard.
Bij brief van 5 januari 2014 heeft [appellante], onder handhaving van het hoger beroep, verzocht om een vergoeding van de bij haar opgekomen kosten van beroep en hoger beroep en de griffierechten van beroep en hoger beroep.
Partijen hebben toestemming gegeven de zaak zonder nadere zitting af te doen.
Overwegingen
1. Met het besluit van 18 december 2013, aangevuld bij onderscheiden besluiten van 3 januari 2014, is de Belastingdienst/Toeslagen geheel tegemoet gekomen aan het bezwaar van [appellante]. [appellante] heeft dit in haar reactie van 5 januari 2014 ook erkend. Gelet hierop moet worden geconcludeerd dat [appellante] geen belang meer heeft bij een inhoudelijke behandeling van haar hoger beroep.
2. Het hoger beroep is daarom niet-ontvankelijk.
3. Nu de Belastingdienst/Toeslagen met het besluit van 18 december 2013, aangevuld bij onderscheiden besluiten van 3 januari 2014, geheel aan [appellante] tegemoet is gekomen, ziet de Afdeling aanleiding de Belastingdienst/Toeslagen op na te melden wijze in de proceskosten te veroordelen. Voorts ziet de Afdeling hierin aanleiding om met toepassing van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb de Belastingdienst/Toeslagen te gelasten het door [appellante] betaalde griffierecht voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.948,00 (zegge: negentienhonderdachtenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 274,00 (zegge: tweehonderdvierenzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. C.J. Borman en dr. M.W.C. Feteris, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Lodder
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2014
17-752.