201305666/1/V1.
Datum uitspraak: 25 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1. de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
2. [de vreemdeling],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 31 mei 2013 in zaak nr. 12/21728 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 20 juli 2011 heeft de minister voor Immigratie en Asiel een aanvraag van de vreemdeling om een vertrekmoratorium op hem toe te passen, afgewezen.
Bij besluit van 3 juli 2012 heeft de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 31 mei 2013 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag (lees: het gemaakte bezwaar) neemt met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris onderscheidenlijk de vreemdeling hoger beroep ingesteld. De hogerberoepschriften zijn aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.
In het hoger beroep van de vreemdeling
2. Uit de besluiten van de staatssecretaris van 15 juni 2011 tot het instellen van een besluitmoratorium en een vertrekmoratorium voor asielzoekers afkomstig uit Syrië (Stcr. 2011, nr. 12224) en 27 februari 2012 tot verlenging van het besluit- en vertrekmoratorium voor asielzoekers afkomstig uit Syrië (Stcr. 2012, nr. 5522) volgt dat van 7 juli 2011 tot 7 juli 2012 een vertrekmoratorium voor asielzoekers afkomstig uit Syrië gold. De vreemdeling kan thans derhalve niet meer onder de werking van het vertrekmoratorium worden gebracht, zodat gegrondverklaring van zijn hoger beroep niet kan leiden tot inwilliging van zijn aanvraag. De vreemdeling heeft evenmin een ander belang gesteld dat hij door gegrondverklaring van zijn hoger beroep kan bereiken. De vreemdeling heeft dus geen belang bij beoordeling van zijn hoger beroep.
3. Het hoger beroep van de vreemdeling is kennelijk niet-ontvankelijk.
In het hoger beroep van de staatssecretaris
4. Ambtshalve overweegt de Afdeling als volgt.
4.1. Uit hetgeen hiervoor onder 2 is overwogen, volgt dat de vreemdeling evenmin belang had bij een beoordeling van zijn beroep. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte nagelaten het beroep om die reden niet-ontvankelijk te verklaren.
5. Het hoger beroep van de staatssecretaris is reeds hierom kennelijk gegrond. De enige grief van de staatssecretaris behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, wordt het beroep tegen het besluit van 3 juli 2012 alsnog niet-ontvankelijk verklaard.
Slotoverweging
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk;
II. verklaart het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 31 mei 2013 in zaak nr. 12/21728;
IV. verklaart het in die zaak ingestelde beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. Hartsuiker, ambtenaar van staat.
w.g. Verheij w.g. Hartsuiker
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2014
620-692.