ECLI:NL:RVS:2014:1113

Raad van State

Datum uitspraak
2 april 2014
Publicatiedatum
2 april 2014
Zaaknummer
201210693/2/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit van college van burgemeester en wethouders van Zederik inzake planschadevergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank Dordrecht, die op 18 september 2012 het beroep van [appellante] ongegrond verklaarde. Het geschil betreft een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zederik van 20 april 2011, waarbij aan [belanghebbende A] en [belanghebbende B] een tegemoetkoming in planschade van € 1.900,00 werd toegekend. Na een bezwaar van [appellante] tegen dit besluit, verklaarde het college op 22 november 2011 het bezwaar ongegrond. De rechtbank bevestigde deze beslissing, maar [appellante] ging in hoger beroep.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 15 augustus 2013 ter zitting behandeld. [appellante] werd vertegenwoordigd door mr. drs. J. Wildschut, terwijl het college werd vertegenwoordigd door G.J. Hanning en M. Harkema. Ook [belanghebbende] was aanwezig, vertegenwoordigd door H.F.J. van Erkel. Tijdens de zitting werd een tussenuitspraak gedaan op 2 oktober 2013, waarin de Afdeling het college opdroeg om de gebreken in het besluit van 22 november 2011 te herstellen.

Op 10 december 2013 heeft het college een nieuw besluit genomen, waarin het bezwaar van [appellante] gegrond werd verklaard en de aanvraag van [belanghebbende] om een tegemoetkoming in planschade werd afgewezen. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 2 april 2014 het hoger beroep gegrond verklaard, de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het besluit van het college van 22 november 2011 vernietigd. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten aan [appellante] en het griffierecht.

Uitspraak

201210693/2/A2.
Datum uitspraak: 2 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 18 september 2012 in zaak nr. 12/11 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zederik.
Procesverloop
Bij besluit van 20 april 2011 heeft het college aan [belanghebbende A] en [belanghebbende B] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [belanghebbende]) € 1.900,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en het voor het in behandeling nemen van de aanvraag betaalde recht, als tegemoetkoming in planschade toegekend.
Bij besluit van 22 november 2011 heeft het het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 september 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
[appellante] en [belanghebbende] hebben elk een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 augustus 2013, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. drs. J. Wildschut, werkzaam bij Adromi B.V., en het college, vertegenwoordigd door G.J. Hanning, werkzaam in dienst van de gemeente, bijgestaan door M. Harkema, werkzaam bij Tog Nederland Midden B.V. (hierna: Tog), zijn verschenen. Voorts is daar [belanghebbende], vertegenwoordigd door H.F.J. van Erkel, gehoord.
Bij tussenuitspraak van 2 oktober 2013 heeft de Afdeling het college opgedragen om met inachtneming van de overwegingen ervan de gebreken in het besluit van 22 november 2011 te herstellen en een nieuw besluit te nemen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 10 december 2013 heeft het college het door [appellante] tegen het besluit van 20 april 2011 gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de aanvraag van [belanghebbende] om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.
[appellante] heeft een zienswijze naar voren gebracht.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), gelezen in verbinding met artikel 49, eerste en zesde lid, van de Wet op de Raad van State, zoals deze bepaling ten tijde van belang luidde, heeft de Afdeling bepaald dat een tweede onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de tussenuitspraak is overwogen dat het besluit van 22 november 2011 niet voldoende zorgvuldig is voorbereid en niet toereikend is gemotiveerd. Uit die uitspraak volgt dat het hoger beroep gegrond is en de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [appellante] tegen het besluit van 22 november 2011 ingestelde beroep gegrond verklaren en dat besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb vernietigen.
2. Het college heeft naar aanleiding van die uitspraak nader advies aan Tog gevraagd.
Op 26 november 2013 heeft Tog hem geadviseerd dat de waarde van de woning aan de [locatie] te Meerkerk (hierna: de woning) ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan ‘De Weide’ op 5 juni 2009 (hierna: de peildatum) van € 295.000,00 naar € 287.500,00 is gedaald en de hoogte van de schade, in verhouding tot de waarde van de woning op de peildatum, als een beperkte waardevermindering is aan te merken. Voorts heeft Tog geadviseerd dat de planologische ontwikkeling op de peildatum gedeeltelijk in de lijn der verwachtingen is te plaatsen en tot een beperkte waardevermindering heeft geleid, zodat er een verhoogd maatschappelijk risico is. Het is gerechtvaardigd dat de schade geheel voor rekening van [belanghebbende] wordt gelaten, aldus het advies.
3. Het college heeft dat advies aan het besluit van 10 december 2013 ten grondslag gelegd.
4. Omdat met het besluit van 10 december 2013 volledig aan het oorspronkelijke beroep van [appellante] tegemoet is gekomen, is geen beroep van rechtswege, als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, ontstaan, waarop beslist dient te worden.
5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 18 september 2012 in zaak nr. 12/11;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zederik van 22 november 2011;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Zederik tot vergoeding aan [appellante] van bij deze in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.591,00 (zegge: tweeduizend vijfhonderdeenennegentig euro), waarvan € 1.948,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Zederik aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 768,00 (zegge: zevenhonderdachtenzestig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Hazen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2014
452.