ECLI:NL:RVS:2014:1109

Raad van State

Datum uitspraak
21 maart 2014
Publicatiedatum
2 april 2014
Zaaknummer
201300545/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning en verschoonbaarheid bezwaartermijn in vreemdelingenrecht

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 17 december 2012. De vreemdeling had in 2004 een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd gekregen, maar deze werd door de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie ingetrokken. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze intrekking, maar dit bezwaar werd door de minister in 2012 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond, waarop de vreemdeling hoger beroep instelde.

De Raad van State oordeelde dat de overschrijding van de bezwaartermijn niet verschoonbaar was, maar de vreemdeling voerde aan dat hij ernstige psychiatrische problemen had, wat zijn situatie bemoeilijkte. De Raad overwoog dat de vreemdeling sinds 1970 in Nederland verblijft en dat hij door zijn psychische problemen niet in staat was om zijn post te controleren. Dit leidde tot de conclusie dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de overschrijding van de bezwaartermijn niet verschoonbaar was.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van de minister gegrond. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de vreemdeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 21 maart 2014.

Uitspraak

201300545/1/V3.
Datum uitspraak: 21 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 17 december 2012 in zaak nr. 12/9590 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 19 juli 2004 heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd ingetrokken.
Bij besluit van 13 maart 2012 heeft de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 17 december 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.
2. Hetgeen als grieven 1, 2 en 4 is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
3. Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000, bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift in afwijking van artikel 6:7 van de Awb vier weken.
Ingevolge artikel 6:11, van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4. De vreemdeling klaagt in de derde grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de overschrijding van de bezwaartermijn niet verschoonbaar is. Hiertoe voert hij aan dat hij ernstige psychiatrische problemen heeft, om die reden een arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft ontvangen en ten gevolge van die problemen sinds 1998 een zwervend bestaan leidt.
4.1. De vreemdeling verblijft sinds 1970 in Nederland en is met ingang van 2 november 1979 in het bezit gesteld van een vergunning tot vestiging. Bij besluit van 19 juli 2004 is deze vergunning, inmiddels aangemerkt als een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd, ingetrokken. Hieraan is ten grondslag gelegd dat, nu de vreemdeling sinds 14 juli 1998 in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van Den Haag is geregistreerd als 'vertrokken onbekend waarheen', geconcludeerd moet worden dat hij zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft gevestigd. Tegen dit besluit heeft de vreemdeling, nadat hij op 10 januari 2012 was aangehouden en in vreemdelingenbewaring gesteld, bij brief van 19 januari 2012 bezwaar gemaakt.
Gelet op overweging 2 staat vast dat de staatssecretaris het besluit van 19 juli 2004 op de juiste wijze bekend heeft gemaakt en dat de vreemdeling niet binnen de daarvoor gestelde termijn van vier weken daartegen bezwaar heeft gemaakt.
Het besluit van 19 juli 2004 is niet op aanvraag genomen. Uit de door de vreemdeling overgelegde brief van zijn behandelend psychiater van 5 maart 2012 volgt dat de vreemdeling in de periode tussen juni 1990 en november 2005 bij drie opeenvolgende psychiaters onder behandeling is geweest, bij hem in het verleden sprake is geweest van psychotische overschrijding en hij een beperkte intelligentie heeft. Verder heeft de vreemdeling onweersproken gesteld dat hij analfabeet is en als gevolg van zijn psychische problemen een zwervend bestaan is gaan leiden. Niet in geschil is dat de vreemdeling van 5 december 1990 tot 1 maart 2012 op een postadres een arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft ontvangen.
Onder deze omstandigheden, daarbij mede rekening houdend met de aard en de ernst van de psychiatrische problemen, hoefde van de vreemdeling niet te worden verwacht dat hij op het bij de staatssecretaris bekende adres zijn post zou controleren, zodat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de overschrijding van de bezwaartermijn niet verschoonbaar is.
5. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 13 maart 2012 gegrond verklaren en dat besluit vernietigen.
6. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 17 december 2012 in zaak nr. 12/9590;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel van 13 maart 2012, kenmerk 0402-24-0205;
V. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.461,00 (zegge: veertienhonderdeenenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aan de vreemdeling het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 388,00 (zegge: driehonderdachtentachtig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. den Dulk, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Den Dulk
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2014
565-489.