201301087/1/A3.
Datum uitspraak: 2 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Rotterdam,
tegen de uitspraken van de rechtbank Breda van 10 april 2012 en 20 december 2012 in zaak nr. 11/4630 in het geding tussen:
[appellant]
en
het dagelijks bestuur van de deelgemeente Noord.
Procesverloop
Bij besluit van 10 augustus 2010 heeft het dagelijks bestuur op de Proveniersstraat eenrichtingsverkeer ingesteld voor motorvoertuigen door sluiting van het Proveniersplein richting Schiekade door middel van de plaatsing van het bord C2 (eenrichtingsweg) (hierna: het verkeersbesluit).
Bij besluit van 21 januari 2011 heeft het het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij tussenuitspraak van 10 april 2012 heeft de rechtbank het dagelijks bestuur in de gelegenheid gesteld binnen drie weken het daarin vermelde gebrek in het besluit van 21 januari 2011 te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij brieven van onderscheidenlijk 22 mei en 25 juni 2012 heeft het dagelijks bestuur naar aanleiding van die tussenuitspraak nadere stukken ingediend.
Bij uitspraak van 20 december 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het besluit van 21 januari 2011 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, doch bepaald dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraken heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het dagelijks bestuur heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 januari 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. R. Stijnen en N.G. van der Burg, beiden bewoners van de Provenierswijk, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door E. van Lunteren, werkzaam bij het stadsdeel, en M. Edelenbosch, verkeersdeskundige bij het cluster Stadsontwikkeling, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de Wvw 1994) kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot het verzekeren van de veiligheid op de weg.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, geschiedt de plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden, voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, krachtens een verkeersbesluit.
Ingevolge het tweede lid, geschieden maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken leiden.
Ingevolge artikel 12, aanhef en onder a, van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (hierna: Babw), voor zover thans van belang, moet de plaatsing of verwijdering van de borden die zijn opgenomen in de hoofdstukken A tot en met G van bijlage 1, behorende bij het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, krachtens een verkeersbesluit geschieden.
Ingevolge artikel 21 vermeldt het verkeersbesluit in ieder geval, welke doelstelling of doelstellingen ermee worden beoogd. Daarbij wordt vermeld, welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994 vermelde belangen aan het besluit ten grondslag liggen. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994 vermelde belangen in het geding zijn, wordt voorts vermeld, op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
Ingevolge artikel 24, aanhef en onder a, worden verkeersbesluiten genomen na overleg met de korpschef van het betrokken regionale politiekorps.
2. Op 1 oktober 2009 heeft de deelraad het verkeerscirculatieplan Provenierswijk (hierna: het verkeerscirculatieplan) vastgesteld. Het dagelijks bestuur heeft zich op het standpunt gesteld dat het het verkeersbesluit met het verkeerscirculatieplan toereikend heeft gemotiveerd. Het is genomen om de veiligheid op de weg te verzekeren. De Proveniersstraat is bij de categorisering van de wegen van Duurzaam Veilig aangemerkt als verblijfsgebied en moet als zodanig worden ingericht. Voorts maakt de Proveniersstraat in het Stedelijk Fietsnetwerk onderdeel uit van fietsroute 1 en wordt tegemoetgekomen aan de eisen van het Actieplan Rotterdam Fietst. Door de herinrichting van de Proveniersstraat is het instellen van eenrichtingsverkeer noodzakelijk, omdat er niet genoeg ruimte is voor twee rijrichtingen. De straat wordt als sluiproute gebruikt door verkeer dat het Weena wil vermijden, hetgeen niet wenselijk is. Het belang van het verzekeren van de veiligheid op de weg weegt zwaarder dan de belangen van [appellant], aldus het dagelijks bestuur.
3. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak overwogen dat het dagelijks bestuur het belang van de verkeersveiligheid in redelijkheid heeft kunnen laten prevaleren boven de belangen van [appellant].
Ingevolge artikel 24, aanhef en onder a, van het Babw, worden verkeersbesluiten na overleg met de korpschef van het betrokken regionale politiekorps genomen. Volgens de rechtbank is geen mandaatbesluit of machtiging overgelegd, waaruit blijkt dat de politiefunctionarissen, die bij het verkeersoverleg van 3 juni 2010 aanwezig waren, bevoegd waren om namens de korpschef daaraan deel te nemen. Zij heeft het dagelijks bestuur in de gelegenheid gesteld dat gebrek te herstellen.
3.1. Het dagelijks bestuur heeft naar aanleiding van die tussenuitspraak aan de rechtbank het Mandaatbesluit permanente verkeersmaatregelen en een brief van 21 juni 2012 van districtschef G. Graumans van district Noord overgelegd. Volgens de rechtbank heeft het het geconstateerde gebrek daarmee hersteld.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte door het dagelijks bestuur aannemelijk gemaakt heeft geacht dat het overleg, voorgeschreven in artikel 24, aanhef en onder a, van het Babw, heeft plaatsgevonden. Uit de brief van 21 juni 2012 volgt weliswaar dat de districtschef T.W. de Jong heeft aangewezen om namens haar aan overleggen over verkeersbesluiten deel te nemen en daarover advies uit te brengen, maar uit de stukken volgt niet dat De Jong ook bij het overleg aanwezig is geweest. Voorts heeft P.A.M. Daman een advies uitgebracht over het verkeersbesluit. Dat advies is echter geen advies van de korpschef, omdat Daman geen politiefunctionaris is, aldus [appellant].
4.1. Bij brief van 21 juni 2012 heeft de districtschef meegedeeld dat zij De Jong op 1 januari 2010 heeft aangewezen om namens haar aan overleggen over verkeersbesluiten deel te nemen en haar daarover advies uit te brengen. Voorts heeft het dagelijks bestuur in de brief van 25 juni 2012 verklaard dat De Jong in het verslag van 3 juni 2010 is vermeld als Theus. De rechtbank heeft onder die op zichzelf niet bestreden omstandigheden terecht door het dagelijks bestuur aannemelijk gemaakt geacht dat De Jong bij het verkeersoverleg van 3 juni 2010 aanwezig is geweest. In de stelling van [appellant] dat het uitgebrachte advies niet van de korpschef is, heeft zij terecht geen grond gevonden voor vernietiging van het verkeersbesluit, reeds omdat artikel 24, aanhef en onder a, van het Babw niet eist dat advies wordt uitgebracht.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur niet in redelijkheid tot het verkeersbesluit heeft kunnen komen. Het verkeerscirculatieplan is gebaseerd op een oude verkeerstelling en heeft een beperkte waarde. Het dagelijks bestuur is ten onrechte niet uitgegaan van de verkeerssituatie ten tijde van het nemen van het verkeersbesluit. Voorts ontstaan door het verkeersbesluit opstoppingen rond het Proveniersplein, de Spoorsingel, de Stationssingel en de Provenierssingel. Door de gecreëerde fuik wordt een snelle doorstroming van het verkeer dat de wijk verlaat geblokkeerd en neemt de verkeersstroom op de Stationssingel toe, terwijl daar vaak scholieren oversteken zonder te kijken. Het voorstel van het dagelijks bestuur om te onderzoeken of op de kruising Walenburgerweg - Stationsplein een rotonde kan worden aangelegd om de doorstroming van het verkeer te verbeteren, is onvoldoende. Ook op de Spoorsingel is een forse verkeerstoename, nu die straat door vrachtverkeer wordt gebruikt, omdat de verkeersborden niet duidelijk zijn. De rechtbank heeft, door te overwegen dat hij de door hem gestelde verkeerstoename niet met stukken heeft gestaafd, miskend dat het aan het dagelijks bestuur was om het verkeersbesluit deugdelijk te motiveren en de door het dagelijks bestuur verrichte verkeersmetingen van 23 september 2010, onderscheidenlijk 24 maart 2011, niet representatief zijn. Ten tijde van de meting van 23 september 2010 vonden aan de Proveniersstraat werkzaamheden plaats en was deze straat niet toegankelijk voor doorgaand verkeer. De meting van 24 maart 2011 heeft in de ochtend- en de middagspits plaatsgevonden, terwijl de Spoorsingel in de ochtend werd geblokkeerd door een vrachtwagen en in de middag door werkzaamheden. Indien het dagelijks bestuur al tot het instellen van eenrichtingsverkeer in de Proveniersstraat heeft kunnen komen, had het niet anders kunnen beslissen dan om dat in de rijrichting Schiekade in te stellen, aldus [appellant].
5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 3 oktober 2012 in zaak nr. 201105657/1/A3), komt aan het daartoe bevoegde bestuursorgaan bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toe bij het geven van betekenis aan de term 'veiligheid op de weg'. Voorts is het aan het desbetreffende bestuursorgaan om de verschillende belangen die bij het nemen van een zodanig besluit betrokken moeten worden tegen elkaar af te wegen om te beoordelen, wanneer de in artikel 2 van de Wvw 1994 vermelde belangen het nemen van welke verkeersmaatregel vergen. De rechter moet zijn onderzoek bij de toetsing van zodanig besluit beperken tot de vraag of de betekenis die het bestuur aan de term heeft gegeven de grenzen van redelijke wetsuitleg te buiten gaat, of het besluit niet anderszins in strijd is met wettelijke voorschriften en of de afweging van de betrokken belangen zodanig onevenwichtig is, dat het niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.
5.2. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak terecht overwogen dat het dagelijks bestuur met het verkeerscirculatieplan toereikend heeft gemotiveerd dat met het verkeersbesluit het belang van de verkeersveiligheid, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wvw 1994, wordt gediend. Voorts heeft zij in de stelling van [appellant] dat de aan het verkeersbesluit ten grondslag gelegde verkeerstellingen niet representatief zijn terecht geen grond gevonden voor vernietiging van het verkeersbesluit. Daarbij is van belang dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat [appellant] geen verkeerstellingen heeft overgelegd die grond bieden voor het oordeel dat het dagelijks bestuur niet in redelijkheid tot de gemaakte belangenafweging heeft kunnen komen. [appellant] heeft evenmin gestaafd dat het verkeersbesluit zodanige opstoppingen veroorzaakt rond het Proveniersplein, de Spoorsingel, de Stationssingel en de Provenierssingel, dat het belang van de verkeersveiligheid niet met het verkeersbesluit kan zijn gediend. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat eenrichtingsverkeer in de Proveniersstraat ten onrechte niet in de rijrichting van de Schiekade is ingesteld leidt, gelet op de beperkte toetsing die de rechtbank moest verrichten, niet tot een ander oordeel. De maatstaf bij de door de rechtbank te verrichten toetsing was niet de door [appellant] gewenste rijrichting in de Proveniersstraat, maar de vraag of het dagelijks bestuur, gelet op de in het verkeersbesluit neergelegde motivering, bij afweging van alle daarbij betrokken belangen, niet in redelijkheid tot het nemen ervan heeft kunnen komen.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraken moeten worden bevestigd, voor zover aangevallen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraken, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Beerse
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2014
382-721.