ECLI:NL:RVS:2014:1104
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- H. Vonk
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens gebrek aan naam in beroepschrift
In deze zaak heeft de Raad van State op 17 maart 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring was gesteld. De vreemdeling had eerder een beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, dat op 3 februari 2014 door de rechtbank Den Haag ongegrond was verklaard. De vreemdeling had in zijn hoger beroep verzocht om schadevergoeding en had een nader stuk ingediend.
De Raad van State overwoog dat ingevolge artikel 6:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een beroepschrift de naam van de indiener moet bevatten. De vreemdeling had echter niet voldaan aan deze eis, omdat het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank aangaf dat de door hem in hoger beroep gevoerde naam zijn voornaam was, en niet zijn volledige naam.
De vreemdeling was bij aangetekend schrijven op 28 februari 2014 in de gelegenheid gesteld om dit verzuim te herstellen, maar hij had hier niet op gereageerd. Hierdoor kon het hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard op basis van artikel 85, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000, dat de toepassing van artikel 6:6 van de Awb voorschrijft.
De Raad van State besloot uiteindelijk dat het hoger beroep niet-ontvankelijk was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde datum.