ECLI:NL:RVS:2014:1104

Raad van State

Datum uitspraak
17 maart 2014
Publicatiedatum
26 maart 2014
Zaaknummer
201401238/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • H. Vonk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens gebrek aan naam in beroepschrift

In deze zaak heeft de Raad van State op 17 maart 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring was gesteld. De vreemdeling had eerder een beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, dat op 3 februari 2014 door de rechtbank Den Haag ongegrond was verklaard. De vreemdeling had in zijn hoger beroep verzocht om schadevergoeding en had een nader stuk ingediend.

De Raad van State overwoog dat ingevolge artikel 6:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een beroepschrift de naam van de indiener moet bevatten. De vreemdeling had echter niet voldaan aan deze eis, omdat het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank aangaf dat de door hem in hoger beroep gevoerde naam zijn voornaam was, en niet zijn volledige naam.

De vreemdeling was bij aangetekend schrijven op 28 februari 2014 in de gelegenheid gesteld om dit verzuim te herstellen, maar hij had hier niet op gereageerd. Hierdoor kon het hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard op basis van artikel 85, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000, dat de toepassing van artikel 6:6 van de Awb voorschrijft.

De Raad van State besloot uiteindelijk dat het hoger beroep niet-ontvankelijk was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde datum.

Uitspraak

201401238/1/V3.
Datum uitspraak: 17 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[vreemdeling],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 3 februari 2014 in zaak nr. 14/1510 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 23 december 2013 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.
Bij uitspraak van 3 februari 2014 heeft de rechtbank het met een kennisgeving vanwege de staatssecretaris daartegen aanhangig gemaakte beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen.
De vreemdeling heeft desgevraagd een nader stuk ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb, voor zover thans van belang, dient een beroepschrift de naam van de indiener te bevatten.
Ingevolge artikel 6:6, voor zover thans van belang, kan het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen.
Ingevolge artikel 6:24 van deze wet, voor zover thans van belang, is de afdeling waartoe artikel 6:5 behoort, van overeenkomstige toepassing indien hoger beroep kan worden ingesteld.
Ingevolge artikel 85, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000, is, voor zover thans van belang, artikel 6:6 van de Awb van toepassing, indien niet is voldaan aan artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb.
2. De vreemdeling moet worden aangemerkt als de indiener van het hogerberoepschrift in de zin van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb. Dat geschrift moet derhalve ingevolge die bepaling de naam van de indiener bevatten. Nu uit het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank blijkt dat de door de vreemdeling in hoger beroep gevoerde naam zijn voornaam is, is aan dat vereiste niet voldaan.
3. Nu de vreemdeling, hoewel hij daartoe bij aangetekend schrijven van 28 februari 2014 in de gelegenheid is gesteld, in gebreke is gebleven dit verzuim te herstellen, dient het hoger beroep gelet op voormeld artikel 85, derde lid, kennelijk niet-ontvankelijk te worden verklaard.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Vonk
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2014
345-777.