ECLI:NL:RVS:2014:1099

Raad van State

Datum uitspraak
21 maart 2014
Publicatiedatum
26 maart 2014
Zaaknummer
201400386/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan 'Kom Yerseke, 4e herziening'

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 21 maart 2014 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in het geding tussen een verzoeker, wonend te Yerseke, en de raad van de gemeente Reimerswaal. Het verzoeker betreft een besluit van de raad van 26 november 2013, waarbij het bestemmingsplan 'Kom Yerseke, 4e herziening' is vastgesteld. Dit plan maakt de realisatie van een verdieping in een bestaande loods mogelijk, die bedoeld is voor de huisvesting van 30 seizoensarbeiders die werkzaam zijn bij een champignonkwekerij.

De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 10 maart 2014, waar de verzoeker werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. K.M. Moeliker, en de raad door R.G.M. Louwes en C.H. van den Dikkenberg. De voorzitter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De verzoeker vreest dat de inwerkingtreding van het plan zal leiden tot onomkeerbare situaties, zoals onaanvaardbare geluidoverlast in zijn woning door het gebruik van het buitenterrein door de seizoensarbeiders.

De voorzitter heeft vastgesteld dat de raad bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de logiesfunctie is uitgegaan van de aanbevolen richtafstanden voor een hotel, zoals vermeld in de VNG-brochure. De afstand tussen de woning van de verzoeker en het perceel waar de loods zich bevindt, bedraagt ongeveer 80 meter, wat voldoet aan de aanbevolen afstand. De voorzitter heeft geen aanleiding gezien om te oordelen dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet tot onaanvaardbare geluidoverlast zal leiden.

Verder heeft de voorzitter overwogen dat de raad bij de vaststelling van het plan alle relevante feiten en omstandigheden in zijn afweging heeft betrokken. De verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen stellen dat er voldoende behoefte bestaat aan de logiesplaatsen voor de seizoensarbeiders. De voorzitter heeft het verzoek van de verzoeker afgewezen, met de overweging dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201400386/2/R2.
Datum uitspraak: 21 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Yerseke, gemeente Reimerswaal,
en
de raad van de gemeente Reimerswaal,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 november 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Kom Yerseke, 4e herziening" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzitter voorts verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 10 maart 2014, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. K.M. Moeliker, advocaat te Middelburg, en de raad, vertegenwoordigd door R.G.M. Louwes en C.H. van den Dikkenberg, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting gehoord [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde].
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan betreft een herziening van het bestemmingsplan "Kom Yerseke". Het plan maakt de realisatie van een verdieping in de bestaande loods op het perceel [locatie 1] mogelijk. Voorts voorziet het plan in de mogelijkheid om de nieuwe verdieping in te richten voor logies ten behoeve van 30 seizoensarbeiders die werkzaam zijn bij het op het perceel gevestigde bedrijf.
3. [verzoeker] vreest dat door de inwerkingtreding van het plan een onomkeerbare situatie zal ontstaan. Ter zitting heeft hij in dit kader toegelicht dat het plan het juridische kader biedt voor de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen voor het aanbrengen van een verdieping in de loods.
[verzoeker] voert aan dat het plan tot onaanvaardbare geluidoverlast in zijn woning zal leiden. Hij vreest met name overlast als gevolg van het gebruik van het buitenterrein door de 30 in de loods te huisvesten werknemers. In dit kader betoogt hij dat de raad ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar de geluidbelasting als gevolg van stemgeluid. Het toekomstige buitenterrein dient volgens hem als een horecaterras te worden aangemerkt, aangezien aannemelijk is dat het gebruik van het buitenterrein gepaard zal gaan met het gebruik van dranken. Voorts wijst [verzoeker] op zijn voornemen om twee woningen te realiseren op het perceel dat is gelegen tussen zijn woning en het perceel [locatie 1]. De raad heeft zich naar zijn mening ten onrechte op het standpunt gesteld dat het plan voor deze woningen niet tot onaanvaardbare geluidoverlast zal leiden.
3.1. Op de plankaart is weergegeven dat aan het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" betreffende het perceel [locatie 1] de aanduiding "logies seizoensarbeiders" is toegekend.
Ingevolge artikel 1, onder 1.53, van de planvoorschriften wordt in het plan onder ‘logies seizoensarbeiders’ verstaan: het bedrijfsmatig verblijf en/of nachtverblijf (altijd voor meerdere nachten) aanbieden, waarbij de betreffende persoon het hoofdverblijf elders heeft, waarbij geen sprake is van continuïteit in de samenstelling ervan en onderlinge verbondenheid, ongeacht of seizoensarbeiders hetzelfde werk verrichten, dezelfde nationaliteit delen en gezamenlijk de huishouding doen.
Ingevolge artikel 12, aanhef en onder f1, zijn de gronden op de kaart bestemd voor "Bedrijfsdoeleinden" ter plaatse van de aanduiding "logies seizoensarbeiders" op het perceel [locatie 1] ten behoeve van het desbetreffende agrarische bedrijf tevens bestemd voor logies ten behoeve van 30 seizoensarbeiders, ter plaatse van de tweede bouwlaag van een gebouw waarvan de oppervlakte ten hoogste 777 m2 bedraagt en het bewoonbaar vloeroppervlakte van het gebouw (inclusief sanitair, keukenvoorzieningen, verblijfs- en slaapruimten) ten hoogste 650 m2 bedraagt.
3.2. De raad is bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de logiesfunctie uitgegaan van de in de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" van 2009 (hierna: VNG-brochure) aanbevolen richtafstanden voor een hotel. In de VNG-brochure wordt tussen een hotel en woningen een afstand van 10 meter aanbevolen. Voor zover [verzoeker] stelt dat van een horecaterras had moeten worden uitgegaan, ziet de voorzitter daarvoor geen aanleiding aangezien het plan het gebruik van het buitenterrein voor horecadoeleinden niet toestaat. Ter zitting is vastgesteld dat de afstand tussen de perceelsgrens van het perceel [locatie 1] en de woning van [verzoeker] ongeveer 80 meter bedraagt, zodat aan in de VNG-brochure aanbevolen afstand wordt voldaan. Ter zitting heeft de raad in dit kader voorts toegelicht dat het perceel [locatie 1] alleen aan de achterzijde ruimte biedt voor buitenrecreatie, terwijl de woning van [verzoeker] aan de voorzijde van het perceel [locatie 2] staat. Bovendien wordt het achterterrein volgens de raad ten opzichte van woning van [verzoeker] afgeschermd door de loods. [verzoeker] heeft dit niet bestreden. Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet tot onaanvaardbare geluidoverlast ter hoogte van de woning van [verzoeker] zal leiden.
3.3. De raad dient bij de vaststelling van het plan alle ten tijde van de vaststelling van het plan relevante feiten en omstandigheden in zijn afweging te betrekken. Vaststaat dat het voor de gronden gelegen tussen het perceel van [verzoeker] en het bedrijf geldende bestemmingsplan "Kom Yerseke" de bouw van de twee door [verzoeker] gewenste woningen niet toestaat, zodat de raad het voornemen om op die gronden woningen te bouwen niet bij zijn afweging hoefde te betrekken. Daarbij is voorts van belang dat niet gebleken is dat ten tijde van de vaststelling van het plan reeds besluitvorming ten aanzien van het planologisch mogelijk maken van de bouw van de twee woningen op het perceel had plaatsgevonden. Hetgeen [verzoeker] in zoverre heeft aangevoerd kan dan ook niet leiden tot het oordeel dat het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening is vastgesteld. Overigens heeft de raad ter zitting te kennen gegeven dat de bouw van twee woningen op het naastgelegen perceel reeds wordt beperkt door het op het perceel [locatie 1] aanwezige bedrijf. Om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in de woningen te kunnen realiseren is volgens de raad dan ook een geluidsscherm noodzakelijk. De met het plan voorziene logiesfunctie maakt deze beperking niet groter, aldus de raad.
4. [verzoeker] voert verder aan dat onvoldoende is gebleken dat behoefte bestaat aan de 30 te realiseren logiesplaatsen, terwijl dit gebruik naar zijn mening een aanzienlijke belasting voor de omgeving met zich brengt.
4.1. Uit artikel 12, aanhef en onder f1, van de planvoorschriften volgt dat ten behoeve van het op het perceel [locatie 1] gevestigde bedrijf kan worden voorzien in logiesvoorzieningen voor 30 seizoensarbeiders. Op het perceel wordt een champignonkwekerij geëxploiteerd met een omvang van 8.480 m2. Blijkens de plantoelichting bedraagt de arbeidsbehoefte van het bedrijf 30 personen. Ter zitting heeft de eigenaar van het bedrijf voorts toegelicht dat voor de invulling van deze behoefte gebruik wordt gemaakt van buitenlandse werknemers, zodat deze personen elders hun hoofdverblijf hebben en derhalve gebruik moeten maken van een tijdelijke slaapplek. De voorzitter ziet in hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat voldoende behoefte bestaat aan de mogelijk gemaakte voorziening.
5. [verzoeker] betoogt dat het plan ten onrechte niet voorziet in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Hij voert aan dat de op het terrein aanwezige parkeerplaatsen reeds te weinig ruimte bieden voor het op het perceel gevestigde bedrijf, zodat het plan tot parkeeroverlast zal leiden. Hierbij wijst hij op de door het CROW opgestelde richtlijnen op grond waarvan het bedrijf volgens hem reeds een parkeerbehoefte van 176 parkeerplaatsen heeft.
5.1. In de plantoelichting is vermeld dat voor de met het plan mogelijk gemaakte logiesfunctie 27 parkeerplaatsen nodig zijn. [verzoeker] heeft deze behoefte niet bestreden. Voorts is in de plantoelichting vermeld dat op het terrein van de champignonkwekerij in totaal 36 parkeerplaatsen kunnen worden aangelegd, hetgeen eveneens is toegestaan op grond van artikel 12, eerste lid, onder e, van de planvoorschriften van het voor de gronden geldende bestemmingsplan "Kom Yerseke". Ten aanzien van het betoog van [verzoeker] dat hiermee niet kan worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein voor zowel de logiesfunctie als voor het bestaande bedrijf aangezien het bedrijf naar zijn mening op grond van de richtlijnen zoals opgesteld door het CROW een parkeerbehoefte van 176 parkeerplaatsen heeft, heeft de raad te kennen gegeven dat aan de hand van luchtfoto’s is vastgesteld dat het bedrijf in de bestaande situatie 10 parkeerplaatsen in gebruik heeft voor zowel werknemers als voor de overige bezoekers van het bedrijf. [verzoeker] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de raad niet in redelijkheid van deze bestaande behoefte heeft kunnen uitgaan. Gelet op het voorgaande biedt hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet tot parkeeroverlast zal leiden.
6. [verzoeker] voert verder aan dat het plan in strijd met de nota "Beleid ten behoeve van de huisvesting van arbeidsmigranten" van 10 november 2009 (hierna: nota huisvesting arbeidsmigranten) is vastgesteld. Hij betoogt dat in strijd hiermee de huisvesting van seizoensarbeiders op een bedrijventerrein mogelijk is gemaakt. Voorts voert hij aan dat ten onrechte in afwijking van de nota grootschalige huisvesting in de kernrandzone is toegestaan.
6.1. Aan het plan zijn de uitgangspunten zoals opgenomen in de nota huisvesting arbeidsmigranten ten grondslag gelegd. In deze nota is vermeld dat de huisvesting van arbeidsmigranten op bedrijventerrein niet wenselijk wordt geacht. Voorts is vermeld dat grootschalige huisvesting van arbeidsmigranten onwenselijk is in de kernrandzone. Grootschalige huisvesting betreft blijkens de nota de huisvesting van meer dan 10 personen. Dit wordt ongewenst geacht aangezien veelal sprake is van laagwaardige architectuur en bebouwing die niet passend is in de omgeving. Voorts wordt grootschalige huisvesting van arbeidsmigranten in de kernrandzone blijkens de nota ongewenst geacht gelet op mogelijke parkeerexcessen.
6.2. Ten aanzien van het betoog van [verzoeker] dat de raad in strijd met het in de nota genoemde uitgangspunt huisvesting van arbeidsmigranten op een bedrijventerrein mogelijk heeft gemaakt, overweegt de voorzitter dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het gebied niet als een bedrijventerrein kan worden aangemerkt. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat in de omgeving een verscheidenheid aan functies is toegestaan, waaronder woningen. Het plan is in zoverre dan ook niet vastgesteld in strijd met het in de nota huisvesting arbeidsmigranten opgenomen uitgangspunt dat in beginsel geen huisvesting van arbeidsmigranten op bedrijventerrein wordt toegestaan.
Niet in geschil is dat het plangebied gelegen is in een gebied dat is aanmerkt als kernrandzone. Binnen deze zone wordt blijkens de nota huisvesting arbeidsmigranten grootschalige huisvesting van arbeidsmigranten in beginsel niet wenselijk geacht. Met het plan wordt de huisvesting van maximaal 30 personen mogelijk gemaakt, zodat sprake is van grootschalige huisvesting als bedoeld in de nota. De voorzitter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in dit geval niet in redelijkheid grootschalige huisvesting van arbeidsmigranten in de kernrandzone aanvaardbaar heeft kunnen achten. Daarbij wordt in overweging genomen dat de logiesvoorzieningen gerealiseerd worden in een bestaande bedrijfsloods waarvan niet aannemelijk is geworden dat de uitstraling hiervan als laagwaardig moet worden aangemerkt. Voorts wordt in aanmerking genomen dat, zoals overwogen in 5.1, geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet tot parkeeroverlast zal leiden.
7. Verder betoogt [verzoeker] dat in het logiesgebouw geen goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Daartoe voert hij aan dat de raad ten onrechte heeft gesteld dat aan de in de VNG-brochure aanbevolen richtafstanden kan worden voldaan. De raad is hierbij naar zijn mening ten onrechte ervan uitgegaan dat het gebied kan worden aangemerkt als een gemengd gebied. Voorts betreft de loods met logiesfunctie, zoals mogelijk gemaakt in het plan, volgens hem een gevoelige functie in de zin van de Wet geluidhinder, zodat de raad ook het geluid in het logiesgebouw als gevolg van het wegverkeer had moeten beoordelen. Daarnaast voert [verzoeker] aan dat met het plan ten onrechte een gevoelige functie binnen een geurcontour mogelijk is gemaakt.
7.1. Ingevolge artikel 8:69a van Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Met betrekking tot de door [verzoeker] gestelde aantasting van het woon- en leefklimaat in de vorm van geluid- en geurhinder in het logiesgebouw, wordt overwogen dat de in zoverre naar voren gebrachte bezwaren geen betrekking hebben op het belang van [verzoeker], maar uitsluitend zien op de logiesfunctie. Het belang van [verzoeker] is immers gelegen in het behouden van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van zijn percelen. Het belang van een goed woon- en leefklimaat in het logiesgebouw strekt daarom kennelijk niet tot bescherming van de belangen van [verzoeker], zodat zijn betoog, wat daar verder ook van zij, ingevolge artikel 8:69a van de Awb niet tot vernietiging van het besluit kan leiden.
8. Gelet op het voorgaande verwacht de voorzitter niet dat het besluit op deze punten in de bodemprocedure niet in stand zal kunnen blijven. Het verzoek van [verzoeker] dient daarom te worden afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Donner-Haan, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Donner-Haan
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2014
674.