ECLI:NL:RVS:2014:1097

Raad van State

Datum uitspraak
21 maart 2014
Publicatiedatum
26 maart 2014
Zaaknummer
201308773/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • R. van der Spoel
  • J.J. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning asiel en hoger beroep staatssecretaris

In deze zaak gaat het om de intrekking van de verblijfsvergunning asiel van een vreemdeling door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Op 13 december 2012 heeft de staatssecretaris de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd en de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met terugwerkende kracht ingetrokken. De vreemdeling heeft hiertegen beroep aangetekend bij de rechtbank Den Haag, die op 22 augustus 2013 het beroep gegrond verklaarde en het besluit van de staatssecretaris vernietigde. De staatssecretaris heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 21 maart 2014 uitspraak gedaan in deze zaak. De staatssecretaris voerde aan dat de rechtbank buiten de grenzen van het geschil is getreden door te oordelen dat het besluit in strijd is met het vertrouwensbeginsel. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank inderdaad buiten de grenzen van het geschil is getreden, omdat de vreemdeling geen beroep had gedaan op het vertrouwensbeginsel. De grief van de staatssecretaris slaagde, waardoor het hoger beroep kennelijk gegrond was.

De Afdeling heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het besluit van de staatssecretaris getoetst aan de beroepsgronden die in eerste aanleg waren aangevoerd. De vreemdeling had betoogd dat de staatssecretaris ten onrechte geen toepassing had gegeven aan artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht, maar de Afdeling oordeelde dat de door de vreemdeling aangevoerde omstandigheden niet als bijzondere omstandigheden konden worden aangemerkt. Het beroep van de vreemdeling werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201308773/1/V2.
Datum uitspraak: 21 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 22 augustus 2013 in zaak nr. 13/1072 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 13 december 2012 heeft de staatssecretaris de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd met terugwerkende kracht tot de ingangsdatum van die vergunning ingetrokken. Voorts heeft hij daarbij de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met terugwerkende kracht tot de ingangsdatum van die vergunning ingetrokken. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 22 augustus 2013 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De staatssecretaris klaagt in de enige grief dat, voor zover thans van belang, de rechtbank buiten de in artikel 8:69, eerste lid, van de Awb getrokken grenzen van het geschil is getreden door te oordelen dat het besluit in strijd is met het vertrouwensbeginsel. De rechtbank heeft miskend dat de vreemdeling geen beroep heeft gedaan op het vertrouwensbeginsel, aldus de staatssecretaris.
1.1. Uit de stukken, waaronder het beroepschrift en het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting, blijkt niet dat de vreemdeling de door de rechtbank gebezigde vernietigingsgrond als beroepsgrond heeft aangevoerd. Evenmin was de rechtbank bevoegd die beoordeling ambtshalve te verrichten, nu geen sprake is van de toepassing van een voorschrift van openbare orde. Derhalve is de rechtbank buiten de in artikel 8:69, eerste lid, van de Awb getrokken grenzen van het geschil getreden.
De grief slaagt.
2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 13 december 2012 toetsen in het licht van de daartegen in eerste aanleg aangevoerde beroepsgronden.
3. De vreemdeling heeft betoogd dat de staatssecretaris ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 4:84 van de Awb. Daartoe wijst hij op zijn langdurige verblijf in Nederland, zijn bedrijf en zijn in Nederland verblijvende kinderen.
3.1. Volgens onderdeel C5/2 en C8/2 van de Vreemdelingencirculaire 2000, zoals luidend ten tijde van belang, wordt met de intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 32, eerste lid, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) en de intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd op grond van artikel 35, eerste lid, onder a, van de Vw 2000 slechts beoogd de situatie te herstellen zoals die rechtens zou zijn geweest indien wel de juiste gegevens zouden zijn verstrekt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 2 november 2011 in zaak nr. 201009489/1/V2), heeft het van toepassing zijnde beleid geen betrekking op eventuele schrijnende individuele omstandigheden. De door de vreemdeling gestelde omstandigheden - te weten zijn langdurige verblijf in Nederland, zijn bedrijf en zijn in Nederland verblijvende kinderen - zijn naar hun aard omstandigheden die moeten worden geacht bij de totstandkoming van voormeld beleid te zijn betrokken. Derhalve kunnen deze omstandigheden niet worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb.
De beroepsgrond faalt.
3.2. Aan de hiervoor niet besproken bij de rechtbank voorgedragen beroepsgrond komt de Afdeling niet toe. Over die grond is door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin is sprake van een nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die grond, dan wel onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop deze betrekking heeft, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgrond valt thans dientengevolge buiten het geding.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 22 augustus 2013 in zaak nr. 13/1072;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Bossmann
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2014
314-795.