201305898/1/A3.
Datum uitspraak: 26 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Barneveld,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 21 mei 2013 in zaak nr. 13/82 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Barneveld.
Procesverloop
Bij besluit van 13 juli 2012 heeft het college een verzoek van [appellante] om haar in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de gba) geregistreerde burgerlijke staat te wijzigen afgewezen.
Bij besluit van 23 november 2012 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 mei 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 maart 2014, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. S.T.W. van Dijk, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door H. Broer, E. van Ginkel en mr. T.H. Iking-de Jong, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 12 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) hebben mannen en vrouwen van huwbare leeftijd het recht te huwen en een gezin te stichten volgens de nationale wetten die de uitoefening van dit recht beheersen.
Ingevolge artikel 36, tweede lid, van de Wet gemeentelijke basisadministratie (hierna: de Wet gba), zoals die gold ten tijde van belang, worden de gegevens over de burgerlijke staat, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift, als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift, als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:
a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;
b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;
c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een akte van bekendheid of beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;
e. een verklaring die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.
Ingevolge artikel 37, eerste lid, mogen, indien aannemelijk is dat omtrent een gegeven over de familierechtelijke betrekkingen tot de ouders of de kinderen, over het huwelijk en de eerdere huwelijken, over de echtgenoot en de eerdere echtgenoten, over het geregistreerd partnerschap en de eerdere geregistreerde partnerschappen of over de geregistreerde partner en de eerdere geregistreerde partners een geschrift als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder c of d, kan worden verschaft, deze gegevens niet aan een geschrift als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder e, worden ontleend.
Ingevolge artikel 82, eerste lid, voldoet het college van burgemeester en wethouders binnen vier weken kosteloos aan het verzoek van betrokkene hem betreffende gegevens in de basisadministratie te verbeteren, aan te vullen of te verwijderen, indien deze feitelijk onjuist dan wel onvolledig zijn of in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
Ingevolge het tweede lid geeft het college aan het verzoek uitvoering met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de eerste afdeling van dit hoofdstuk.
2. [appellante] heeft het college verzocht om haar in de gba geregistreerde burgerlijke staat te wijzigen van gehuwd naar ongehuwd, omdat haar echtgenoot inmiddels op 25 mei 2009 in Somalië is overleden. Zij heeft een kopie van een brief van het Madina ziekenhuis te Mogadishu overgelegd, waarin is vermeld dat Abdifitah Abdi Yusuf op 25 mei 2009 in dat ziekenhuis is overleden. Voorts heeft zij een beschikking van de rechtbank Arnhem van 9 december 2011 overgelegd, waarbij haar verzoek om echtscheiding niet-ontvankelijk is verklaard omdat haar man is overleden.
3. Het college heeft aan de in bezwaar gehandhaafde afwijzing van het verzoek ten grondslag gelegd dat de overgelegde documenten geen brondocumenten zijn, nu de brief van het ziekenhuis geen origineel gelegaliseerd document is en de beschikking geen rechterlijk oordeel bevat waarbij het overlijden van de echtgenoot van [appellante] is vastgesteld. Het college stelt zich voorts op het standpunt dat het gegeven over het overlijden van de echtgenoot niet aan een document als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder e, van de Wet gba kan worden ontleend, nu [appellante] onvoldoende heeft aangetoond dat zij de nodige inspanningen heeft verricht om een hoger brondocument over te leggen.
4. Niet in geschil is dat de door [appellante] overgelegde documenten geen brondocumenten zijn, als bedoeld in artikel 36, tweede lid, van de Wet gba.
5. [appellante] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat niet is gebleken dat zij alle mogelijkheden heeft bewandeld om alsnog een origineel en gelegaliseerd document uit Somalië te krijgen, heeft miskend dat het niet mogelijk is om een zodanig document te krijgen wegens het ontbreken van centraal gezag in Somalië. Voorts is zij niet in staat om naar Mogadishu te reizen om een zodanig document te bemachtigen en is het wegens het ontbreken van een postbezorgingssysteem in Somalië evenmin zinvol om het ziekenhuis te verzoeken om dat per post naar haar toe te sturen. Verder voert [appellante] aan dat zij inmiddels een civielrechtelijke procedure is gestart teneinde de wijziging van haar burgerlijke staat te bewerkstelligen, maar dat de uitkomst daarvan niet succesvol zal zijn omdat zij niet in staat zal zijn om een origineel en gelegaliseerd document over te leggen.
5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in haar uitspraak van 6 januari 2010 in zaak nr. 200904046/1/H3), dient voorop te worden gesteld dat de gegevens in de gba betrouwbaar en duidelijk moeten zijn. De gebruikers van de gegevens moeten er op kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. Voor de gegevens omtrent de burgerlijke staat die niet aan de Nederlandse burgerlijke stand kunnen worden ontleend, is een rangorde aangegeven in de geschriften waaraan deze gegevens mogen worden ontleend. Aan een "lager" document mogen gegevens worden ontleend wanneer op het moment van inschrijving in redelijkheid geen "hoger" document kan worden overgelegd. (Kamerstukken II 1988/89, 21 123, nr. 3, blz. 13 en 44).
Het college mag ingevolge artikel 82, tweede lid, van de Wet gba de registratie van een gegeven in de gba slechts wijzigen op grond van een brondocument, als bedoeld in artikel 36, tweede lid, van die wet.
5.2. De rechtbank heeft in het betoog van [appellante] terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college ten onrechte niet aannemelijk heeft geacht dat [appellante] niet in staat zou zijn een hoger brondocument te verschaffen dan een document als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder e, van de Wet gba. Daartoe is van belang dat [appellante] en haar nieuwe partner door een ambtenaar van de burgerlijke stand zijn opgeroepen voor overleg over de door hen over te leggen documenten, maar dat zij daaraan geen gehoor hebben gegeven. Dat [appellante] niet in staat zou zijn om een origineel en gelegaliseerd document uit Somalië te krijgen, wat daar ook van zij, laat onverlet dat van haar mocht worden verlangd een document als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder a, of b, van de Wet gba over te leggen. Dat de uitkomst van een door [appellante] aangespannen civielrechtelijke procedure teneinde de wijziging van haar burgerlijke staat te bewerkstelligen niet succesvol zal zijn, zoals [appellante] heeft gesteld, heeft zij ten tijde van het nemen van het besluit van 23 november 2012 gesteld noch aannemelijk gemaakt.
Het betoog faalt.
6. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit van 23 november 2012 vergaande familierechtelijke consequenties voor haar heeft. [appellante] voert aan dat zij hierdoor niet in staat is om een huwelijk te sluiten met haar nieuwe partner en dat haar nieuwe partner niet in staat is om zijn biologische kinderen te erkennen, hetgeen volgens haar strijd oplevert met artikel 12 van het EVRM.
6.1. [appellante] heeft met haar betoog niet onderkend dat de oorzaak van de door haar gestelde familierechtelijke consequenties niet is gelegen in de afwijzing van haar verzoek als bedoeld in artikel 82, eerste lid, van de Wet gba, maar in de onduidelijkheid over het overlijden van haar echtgenoot. Artikel 12 van het EVRM strekt niet zover dat het college verplicht zou zijn gegevens op te nemen in de gba waarvan het gerechtvaardigde twijfels heeft of die gegevens juist zijn. Gelet daarop bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat het college heeft gehandeld in strijd met artikel 12 van het EVRM door te weigeren de registratie van de burgerlijke staat van [appellante] in de gba te wijzigen van gehuwd naar ongehuwd.
Het betoog faalt derhalve.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Larsson-van Reijsen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2014
344.