ECLI:NL:RVS:2014:1066

Raad van State

Datum uitspraak
26 maart 2014
Publicatiedatum
26 maart 2014
Zaaknummer
201304702/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • L.C.M. Wijgerde
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van een bestuurder na herhaalde overtredingen van de Wegenverkeerswet

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin het beroep tegen een besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) ongegrond werd verklaard. Het CBR had op 19 april 2012 besloten om [appellant] een onderzoek naar zijn geschiktheid op te leggen en de geldigheid van zijn rijbewijs te schorsen, na een melding van de Regiopolitie Haaglanden. Deze melding betrof een aanhouding op 17 maart 2012, waarbij [appellant] een ademalcoholgehalte van 425 µg/l had. Daarnaast waren er eerdere aanhoudingen in 2008 en 2009, waarbij ook hoge alcoholgehaltes waren vastgesteld.

De rechtbank oordeelde dat het CBR terecht had besloten tot het opleggen van het onderzoek en de schorsing van het rijbewijs, en dat het CBR niet verplicht was om [appellant] te horen, omdat hij de aanhoudingsgegevens niet had betwist. In hoger beroep herhaalt [appellant] zijn standpunt dat hij niet gehoord had moeten worden en dat de rechtbank onvoldoende gemotiveerd heeft geoordeeld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het CBR op basis van de wet en de Regeling tot het onderzoek en de schorsing van het rijbewijs kon overgaan. De beslissing van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201304702/1/A1.
Datum uitspraak: 26 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 10 april 2013 in zaak nr. 12/8879 in het geding tussen:
[appellant]
en
de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 19 april 2012 heeft het CBR [appellant] een onderzoek naar de geschiktheid opgelegd en de geldigheid van het aan hem afgegeven rijbewijs geschorst.
Bij besluit van 23 augustus 2012 heeft het het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 april 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 maart 2014, waar het CBR, vertegenwoordigd door mr. S.J.M. Ditvoorst-van der Ark, werkzaam in zijn dienst, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de Wvw) is het een ieder verboden een voertuig te besturen na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem hoger is dan 220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht.
Ingevolge artikel 130, eerste lid, doen de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen, indien bij hen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer over de rijvaardigheid, dan wel de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, beschikt, daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden die feiten en omstandigheden aangewezen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels gesteld.
Ingevolge het tweede lid is de bestuurder van een motorrijtuig, ten aanzien van wie een vermoeden, als bedoeld in het eerste lid, bestaat, op de eerste vordering van de in artikel 159, onderdeel a, bedoelde personen verplicht tot overgifte van het hem afgegeven rijbewijs.
Ingevolge artikel 131, eerste lid, aanhef en onder c, besluit het CBR, indien een schriftelijke mededeling, als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen tot een onderzoek naar de geschiktheid.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, wordt bij een besluit, als bedoeld in het eerste lid, in de gevallen, bedoeld in artikel 130, derde lid, de geldigheid van het rijbewijs van betrokkene voor één of meer categorieën van motorrijtuigen geschorst tot de dag, waarop het in artikel 134, vierde of zevende lid, bedoelde besluit van kracht wordt.
Ingevolge artikel V van de Wijzigingswet Wegenverkeerswet 1994 worden mededelingen die zijn gebaseerd op een of meer overtredingen van het bij of krachtens de Wvw strafbaar gestelde, die zijn geconstateerd vóór de inwerkingtreding van artikel I van deze wet, behandeld overeenkomstig de bepalingen, zoals die golden voor die inwerkingtreding.
Ingevolge artikel 5, aanhef en onder i, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid (hierna: de Regeling), zoals die luidde ten tijde van belang, geschiedt een vordering tot overgifte van het rijbewijs, als bedoeld in artikel 130, tweede lid, van de wet, in de volgende gevallen: betrokkene is binnen een periode van vijf jaar ten minste vier maal op verdenking van overtreding van artikel 8, eerste, tweede of derde lid, van de wet aangehouden.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, besluit het CBR dat betrokkene zich aan een onderzoek naar de geschiktheid, als bedoeld in artikel 131, eerste lid, van de wet, dient te onderwerpen, indien betrokkene binnen een periode van vijf jaar tenminste viermaal op verdenking van het overtreden van artikel 8, eerste, tweede of derde lid, van de wet is aangehouden.
Ingevolge artikel 7 schorst het CBR in de gevallen, bedoeld in artikel 5, overeenkomstig artikel 131, derde lid onder a, van de wet, de geldigheid van het rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, tenzij een Educatieve Maatregel, als bedoeld in artikel 131, vierde lid, van de wet, wordt opgelegd.
2. Het CBR heeft het besluit van 19 april 2012 genomen naar aanleiding van een mededeling, als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wvw, van de Regiopolitie Haaglanden van 22 maart 2012 dat [appellant] op 17 maart 2012 als bestuurder van een motorrijtuig is aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 8 van de Wvw en daarbij een ademalcoholgehalte van 425 µg/l is geconstateerd. Voorts is hij eerder op 9 en 30 november 2008 en 8 maart 2009 aangehouden en is daarbij een ademalcoholgehalte van onderscheidenlijk 290 µg/l, 310 µg/l en 495 µg/l geconstateerd, aldus de mededeling.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het CBR hem ten onrechte niet heeft gehoord. Daartoe voert hij aan dat hij geen kennis heeft gehad van het verslag van bevindingen van psychiater N. van Loenen van 1 augustus 2012.
3.1. Het CBR heeft met toepassing van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht afgezien van het horen van [appellant], omdat deze de aanhoudingsgegevens, op grond waarvan tot oplegging van een onderzoek naar de geschiktheid en het schorsen van de geldigheid van het rijbewijs is besloten, niet heeft betwist. De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde terecht geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat het CBR dat niet mocht doen en daartoe met juistheid overwogen dat het het verslag van bevindingen aan het besluit van 19 april 2012, noch aan dat van 23 augustus 2012, ten grondslag heeft gelegd.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt evenzeer tevergeefs dat de aangevallen uitspraak onvoldoende is gemotiveerd en de rechtbank heeft miskend dat het besluit van 23 augustus 2012 onevenredig bezwarend voor hem is. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het CBR ingevolge artikel 131 van de Wvw, gelezen in verbinding met artikel 7 van de Regeling, gehouden was tot het opleggen van een onderzoek naar de geschiktheid en schorsing van het rijbewijs, als het heeft gedaan.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.C.M. Wijgerde, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Wijgerde
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2014
672.