ECLI:NL:RVS:2014:1064

Raad van State

Datum uitspraak
26 maart 2014
Publicatiedatum
26 maart 2014
Zaaknummer
201305036/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W. Sorgdrager
  • F.B. van der Maesen de Sombreff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtszaak over de rechtmatigheid van het aanwijzingsbesluit voor ondergrondse restafvalcontainers in Den Haag

In deze zaak gaat het om de rechtmatigheid van een aanwijzingsbesluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, waarbij de buurt Moerwijk Noord is aangewezen voor het gebruik van ondergrondse restafvalcontainers (ORAC's). Het besluit werd genomen op 8 november 2011 en leidde tot bezwaar van de appellant, die zich niet kon verenigen met de beslissing van het college om geen dwangsom toe te kennen wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar. De appellant stelde dat de maximale dwangsom verbeurd was, maar het college kwam hem later gedeeltelijk tegemoet door alsnog een dwangsom van € 1.260,00 toe te kennen.

De appellant voerde aan dat het college niet had voldaan aan de inspraakverplichting bij de voorbereiding van het aanwijzingsbesluit, omdat de bewoners van het wooncomplex aan het Willem Dreespark niet waren geraadpleegd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat er geen wettelijke verplichting was voor het college om inspraak te bieden, aangezien de relevante bepalingen in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet van toepassing waren. De rechtbank concludeerde dat het enkele feit dat de eerdere inzamelvoorziening voldeed, niet betekende dat het aanwijzingsbesluit onrechtmatig was.

De rechtbank behandelde ook de stelling van de appellant dat de ORAC's waren geplaatst voordat het aanwijzingsbesluit was genomen en dat er een opbreekvergunning nodig was. De rechtbank oordeelde dat deze omstandigheden niet relevant waren voor de beoordeling van de rechtmatigheid van het aanwijzingsbesluit. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de appellant niet-ontvankelijk voor zover het was gericht tegen het niet toekennen van een dwangsom en ongegrond voor het overige.

Uitspraak

201305036/1/A4.
Datum uitspraak: 26 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 8 november 2011 (hierna: het aanwijzingsbesluit) heeft het college onder meer Moerwijk Noord (wijk 38) aangewezen als buurt waar gebruik moet worden gemaakt van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC's).
Bij besluit van 29 april 2013 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 februari 2014, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. R.W. Schrijver en drs. S.F. Lakhichand, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] voert aan dat het college bij het besluit van 29 april 2013 ten onrechte heeft vastgesteld dat hem geen dwangsom, als bedoeld in artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar wordt toegekend. Volgens [appellant] was de maximale dwangsom verbeurd.
1.1. Bij besluit van 20 augustus 2013 heeft het college alsnog vastgesteld dat aan [appellant] een dwangsom wordt toegekend wegens het niet tijdig beslissen op het door hem gemaakte bezwaar. De hoogte van de dwangsom is vastgesteld op € 1.260,00, het maximaal te verbeuren bedrag, te verhogen met de wettelijke rente vanaf 8 juni 2012. Gelet hierop is het college in zoverre geheel tegemoetgekomen aan het beroep. [appellant] heeft dan ook geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep, voor zover dat zich richt tegen het niet toekennen van een dwangsom. Het beroep dient in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag kan het college aanwijzen via welk inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt. Bij het aanwijzingsbesluit heeft het college krachtens deze bepaling buurten en straten aangewezen waar van ORAC's gebruik moet worden gemaakt. Het wooncomplex aan het Willem Dreespark, waar [appellant] woont, ligt in de bij dat besluit aangewezen buurt Moerwijk Noord (wijk 38).
3. [appellant] betoogt dat de ORAC's aan de bewoners van het wooncomplex aan het Willem Dreespark worden opgedrongen, zonder dat met hen is gecommuniceerd. Volgens hem heeft het college bij de voorbereiding van het aanwijzingsbesluit ten onrechte niet een inspraakmogelijkheid geboden door toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure als geregeld in afdeling 3.4 van de Awb. Verder stelt hij dat de interne vuilberging in het wooncomplex, waarvan de bewoners gebruik moesten maken voordat de ORAC's waren gerealiseerd, al meer dan 40 jaar naar ieders wens voldeed.
3.1. Voor zover [appellant] stelt dat de bewoners van het wooncomplex zich niet met het aanwijzingsbesluit kunnen verenigen, kan dit niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, reeds omdat die bewoners geen beroep hebben ingesteld.
Ingevolge artikel 3:10, eerste lid van de Awb, is afdeling 3.4 van toepassing indien dat bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het bestuursorgaan is bepaald. Dat is hier niet gebeurd, zodat voor het college geen verplichting bestond om bij de voorbereiding van het aanwijzingsbesluit een inspraakmogelijkheid te bieden door toepassing van afdeling 3.4 van de Awb. Verder is geen wettelijke bepaling aan te wijzen op grond waarvan het college was gehouden tot overleg met omwonenden.
Het enkele feit dat, zoals [appellant] stelt, de voorheen bestaande inzamelvoorziening voldeed, maakt niet dat het aanwijzingsbesluit onrechtmatig is.
De beroepsgrond faalt.
4. [appellant] voert aan dat het college het aanwijzingsbesluit pas heeft genomen nadat de ORAC's waren geplaatst. Bovendien is volgens hem nog een opbreekvergunning vereist, aangezien voor het plaatsen van de ORAC's een parkeerplaats verdwijnt.
4.1. In deze procedure staat de rechtmatigheid van het aanwijzingsbesluit ter beoordeling. De omstandigheid dat de ORAC's feitelijk zijn geplaatst voordat het aanwijzingsbesluit was genomen en voordat de vereiste vergunningen waren verleend, is niet relevant voor die beoordeling.
De beroepsgrond faalt.
5. Het ter zitting door [appellant] gevoerde betoog dat hij zich niet kan verenigen met het huidige gebruik van de voormalige vuilberging in het wooncomplex, heeft geen betrekking op de rechtmatigheid van het aanwijzingsbesluit en kan reeds daarom niet slagen.
6. Het beroep, voor zover ontvankelijk, is ongegrond.
7. Zoals onder 1.1. overwogen, is het college met het besluit van 20 augustus 2013 gedeeltelijk aan het beroep tegemoetgekomen, waardoor het procesbelang in zoverre is vervallen. Gelet hierop kan aanleiding bestaan om tot een veroordeling van proceskosten over te gaan. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is echter niet gebleken. [appellant] heeft het aan hem toegezonden proceskostenformulier niet ingevuld en overgelegd. In het bij het proceskostenformulier behorende, en ook in het formulier vermelde, informatieblad 'Informatie Proceskostenvergoeding' staat dat het formulier volledig moet worden ingevuld en uiterlijk ter openbare vergadering moet worden overgelegd.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen het niet toekennen van een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht;
II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van staat.
w.g. Sorgdrager w.g. Van der Maesen de Sombreff
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2014
190-687.