201305006/1/A2.
Datum uitspraak: 26 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 april 2013 in zaak nrs. 12/11125 en 12/11126 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 4 september 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellante] over de berekeningsjaren 2008 en 2009 toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag herzien en op nihil vastgesteld.
Bij besluit van 9 november 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 april 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 maart 2014, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij deze dienst, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: Wko) is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), met uitzondering van artikel 5, van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien de opvang in een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3º. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Awir verleent, indien de tegemoetkoming naar verwachting niet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag zal worden toegekend, de Belastingdienst/Toeslagen de belanghebbende een voorschot tot het bedrag, waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld.
Ingevolge het vierde lid kan de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot herzien.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij betalingen heeft verricht aan de gastouder. Hiertoe voert [appellante] aan dat zij de eigen bijdrage via de bank heeft voldaan en dat zij wel degelijk betalingen heeft verricht aan de gastouder.
2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld uitspraak van 22 juni 2011 in zaak nr. 201010918/1/H2), volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, dat degene die aanspraak op kinderopvangtoeslag maakt, moet kunnen aantonen dat hij kosten van kinderopvang heeft gehad en wat de hoogte ervan is.
2.2. De rechtbank heeft bij de bestreden overweging een verklaring van [appellante] van 17 november 2011 betrokken. Daarin heeft [appellante] vermeld dat zij in de jaren 2008 en 2009 respectievelijk € 1.628,46 en € 186,95 contant aan de gastouder heeft betaald. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, heeft [appellante] echter geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij deze contante betalingen daadwerkelijk heeft gedaan.
Het betoog faalt.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen van het horen van [appellante] heeft mogen afzien. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 8 mei 2013 in zaak nr. 201204688/1/A2 voert [appellante] aan dat de rechtbank de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte heeft gevolgd in zijn standpunt dat het bezwaar van [appellante] kennelijk ongegrond was.
3.1. Van het horen mag slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht worden afgezien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit.
3.2. Bij haar bezwaarschrift van 19 september 2012 heeft [appellante] een akte van overeenkomst alsmede een aantal bankafschriften overgelegd. Op die akte ontbreekt de datum van ondertekening en voorts blijkt uit de afschriften slechts dat het gastouderbureau de ontvangen kinderopvangtoeslag naar de rekening van de gastouder heeft overgemaakt. Nu uit die stukken noch uit hetgeen [appellante] overigens in het bezwaarschrift heeft aangevoerd, blijkt dat de kinderopvang op basis van een overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, heeft plaatsgevonden en evenmin dat [appellante] zelf heeft bijgedragen in de kosten voor kinderopvang, is de rechtbank terecht tot de conclusie gekomen dat de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar kennelijk ongegrond heeft mogen achten. De verwijzing naar voormelde uitspraak van 8 mei 2013 baat [appellante] dan ook niet.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. de Heer, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. De Heer
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2014
636.