ECLI:NL:RVS:2014:1060

Raad van State

Datum uitspraak
26 maart 2014
Publicatiedatum
26 maart 2014
Zaaknummer
201304297/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening kinderopvangtoeslag en rechtsgeldigheid van besluiten Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 april 2013, waarin de rechtbank de beroepen van [appellant] tegen besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen ongegrond heeft verklaard. De Belastingdienst/Toeslagen had eerder de kinderopvangtoeslag van [appellant] over de jaren 2007, 2008 en 2009 herzien en vastgesteld op nihil, en het te veel betaalde bedrag teruggevorderd. De herziening was gebaseerd op het feit dat [appellant] niet aannemelijk had gemaakt dat hij kosten voor kinderopvang had gemaakt via [gastouderbureau B]. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht had gehandeld.

In hoger beroep betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de definitieve vaststellingen over de jaren 2007, 2008 en 2009 heeft mogen herzien. Hij stelt dat de schenkingsovereenkomst tussen hem en de gastouder geen nieuw feit is dat aanleiding kan geven tot herziening van de tegemoetkoming. De Belastingdienst/Toeslagen heeft echter gesteld dat [appellant] wist of had behoren te weten dat de tegemoetkomingen te hoog waren vastgesteld, omdat de gastouder de netto-inkomsten volledig aan hem had geschonken.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de Belastingdienst/Toeslagen niet aannemelijk heeft gemaakt dat [appellant] op het moment van de definitieve tegemoetkomingen wist dat deze tot een te hoog bedrag waren toegekend. De herziening van de besluiten van 18 maart 2009, 22 juni 2010 en 7 mei 2011 wordt daarom onterecht geacht. De overige gronden van hoger beroep die betrekking hebben op de jaren 2007, 2008 en 2009 behoeven geen bespreking. Voor het jaar 2010 oordeelt de Afdeling dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de kosten van kinderopvang heeft betaald, en dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op dat standpunt heeft gesteld.

De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de toeslagjaren 2007, 2008 en 2009. De besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen worden herroepen en de dienst wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellant].

Uitspraak

201304297/1/A2.
Datum uitspraak: 26 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 april 2013 in zaken nrs. 12/9601, 12/9768, 12/9769 en 12/9770 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluiten van 18 maart 2009, 22 juni 2010 en 7 mei 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellant] over 2007, 2008 en 2009 definitief op respectievelijk € 870,00, € 8.294,00 en € 7.620,00 vastgesteld.
Bij besluit van 5 december 2009 heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellant] een voorschot kinderopvangtoeslag voor 2010 van € 6.189,00 toegekend.
Bij onderscheiden besluiten van 21 februari 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aanspraak van [appellant] op kinderopvangtoeslag over 2007, 2008 en 2009 en het voorschot over 2010 herzien op nihil gesteld en het te veel betaalde van hem teruggevorderd.
Bij besluit van 13 september 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de door [appellant] daartegen gemaakte bezwaren gegrond verklaard voor zover die betrekking hadden op kinderopvang die heeft plaatsgevonden door tussenkomst van [kindercentrum] en [gastouderbureau A] en ongegrond verklaard voor zover die betrekking hadden op de kinderopvang die heeft plaatsgevonden door tussenkomst van [gastouderbureau B].
Bij uitspraak van 2 april 2013 heeft de rechtbank de door [appellant] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 maart 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. H.J.J. Oostdam, en vergezeld door [gemachtigde], en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam in zijn dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze luidde ten tijde van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem te betalen kosten, indien de opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3º. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Bij de wet van 7 juli 2010 tot wijziging van de Wet kinderopvang, de Wet op het onderwijstoezicht, de Wet op het primair onderwijs en enkele andere wetten in verband met wijzigingen in het onderwijsachterstandenbeleid (Stb. 2010, 296) is de citeertitel van de Wet kinderopvang met ingang van 1 augustus 2010 gewijzigd in Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en zijn de artikelen 1 tot en met 89 vernummerd tot 1.1 tot en met 1.89.
Ingevolge artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling Wet kinderopvang (hierna: de Regeling), bevat de administratie van een gastouderbureau tevens de volgende gegevens: afschriften van alle met vraagouders overeengekomen schriftelijke overeenkomsten, vermeldende per overeenkomst: de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur en, indien van toepassing, de bemiddelingskosten, naam, geboortedatum, adres, postcode en woonplaats van het kind, het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar, evenals de duur van de overeenkomst.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, van de Awir, kan de Belastingdienst/Toeslagen een toegekende tegemoetkoming herzien:
a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan de Belastingdienst/Toeslagen bij de toekenning redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkoming vermoedelijk tot een te hoog bedrag is toegekend, of
b. indien de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag is toegekend en de belanghebbende of zijn partner dit wist of behoorde te weten.
Ingevolge artikel 26 is de belanghebbende, indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
2. Aan het besluit van 13 september 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de jaren 2007 tot en met 2010 kosten van opvang via het [gastouderbureau B] heeft gehad.
De jaren 2007, 2008 en 2009
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door te oordelen dat de Belastingdienst/Toeslagen de definitieve vaststellingen over de jaren 2007, 2008 en 2009 heeft mogen herzien, heeft miskend dat de tussen [appellant] en de gastouder gesloten schenkingsovereenkomst niet als een nieuw feit als bedoeld in artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awir kan worden aangemerkt, reeds omdat de schenkingsovereenkomst geen invloed heeft op de hoogte van de kosten van kinderopvang en dus op de hoogte van de vastgestelde tegemoetkoming. Bovendien heeft de Belastingdienst/Toeslagen, voordat hij de aanspraken over die jaren definitief vaststelde, enkel gevraagd wat de kosten van de kinderopvang waren en niet hoe deze kosten zijn voldaan. Nu hij alle door de Belastingdienst/Toeslagen opgevraagde informatie heeft verstrekt, kon hij niet weten dat de tegemoetkoming over de jaren 2007, 2008 en 2009 te hoog zou zijn vastgesteld, zodat evenmin is voldaan aan artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awir, aldus [appellant].
3.1. Met de besluiten van 18 maart 2009, 22 juni 2010 en 7 mei 2011 heeft de aan [appellant] toegekende kinderopvangtoeslag over respectievelijk 2007, 2008 en 2009 een definitief karakter gekregen. De mogelijkheden om een definitieve toekenning in het nadeel van de belanghebbende te herzien, als hier aan de orde, zijn in de artikelen 20 en 21 van de Awir geregeld. De Belastingdienst/Toeslagen heeft ter zitting te kennen gegeven dat de schenkingsovereenkomst niet als een nieuw feit kan worden gezien als bedoeld in artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awir, maar dat de herziening op de voet van artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awir heeft plaatsgevonden. Daartoe heeft hij van belang geacht dat de gastouder in de jaren 2007, 2008 en 2009 de netto-inkomsten van de verrichte gastouderopvang volledig aan [appellant] heeft geschonken, zodat [appellant] niet alleen geen kosten voor kinderopvang heeft gehad, maar daarvan zelfs voordeel heeft gehad. [appellant] wist of had behoren te weten dat dit niet de bedoeling is van het verstrekken van een tegemoetkoming, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.
3.2. Anders dan de Belastingdienst/Toeslagen stelt is niet voldaan aan de in artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awir voor herziening gestelde eisen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft niet aannemelijk gemaakt dat [appellant] op het moment van de definitieve tegemoetkomingen wist dat die tegemoetkomingen tot een te hoog bedrag zijn toegekend. Er is ook geen grond om te oordelen dat hij dit behoorde te weten. Dat [appellant], als gesteld, na de vaststelling desgevraagd maar het voldoen van een deel van de kosten voor kinderopvang aannemelijk heeft kunnen maken, is hiertoe onvoldoende. Gelet hierop, heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte de besluiten van 18 maart 2009, 22 juni 2010 en 7 mei 2011 herzien.
Het betoog slaagt.
4. Gelet op het voorgaande, behoeven de overige hogerberoepsgronden die zien op de toeslagjaren 2007, 2008 en 2009 geen bespreking.
Het jaar 2010
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in 2010 de door hem opgegeven kosten van kinderopvang via [gastouderbureau B] heeft gehad. In dat kader voert hij aan dat hij in dat jaar de totale opvangkosten, bureaukosten en bemiddelingskosten heeft betaald aan het [gastouderbureau B] en dat het gastouderbureau vervolgens het verschuldigde bedrag aan de gastouder heeft overgemaakt. Dat de gastouders een deel van dat bedrag later aan hem hebben geschonken, maakt niet dat hij geen kosten van kinderopvang heeft gehad in dat jaar, aldus [appellant].
5.1. Uit de jaaropgave 2010 volgt dat [appellant] in 2010 een bedrag van € 9.120,00 aan kosten voor kinderopvang heeft gehad. Uit de door [appellant] overgelegde bankafschriften blijkt evenwel dat hij in 2010 een bedrag van € 8.436,00 aan kosten voor kinderopvang heeft betaald. Het verschil vloeit voort uit een door het gastouderbureau maandelijks toegepaste korting op de bemiddelingskosten, die wel op de facturen is vermeld, maar niet in de jaaropgave is meegenomen. [appellant] heeft desgevraagd geen verklaring kunnen geven voor deze korting. Gelet hierop, heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in 2010 de kosten van kinderopvang heeft betaald.
Het betoog faalt.
6. Het betoog van [appellant] dat de Belastingdienst/Toeslagen, door voor het jaar 2010 wel kinderopvangtoeslag toe te kennen voor de opvang die heeft plaatsgevonden door tussenkomst van het [gastouderbureau A] en niet voor de opvang die heeft plaatsgevonden door tussenkomst van het [gastouderbureau B], terwijl sprake is van identieke gevallen, in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld, faalt, reeds omdat [gastouderbureau A] geen korting op de facturen heeft toegepast, terwijl [gastouderbureau B] dat wel heeft gedaan.
7. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen in het besluit van 13 september 2012 ten onrechte bij het toekennen van een forfaitaire vergoeding voor de in bezwaar gemaakte kosten de bezwaren tegen de onderscheiden besluiten van 21 februari 2011 als ‘licht’ en ‘samenhangend’ heeft aangemerkt.
7.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 december 2009 in zaak nr. 200904728/1/H3) behoort de behandeling van een zaak in de bezwaar- en beroepsprocedure in beginsel tot de categorie 'gemiddeld', tenzij duidelijke redenen zijn hiervan af te wijken. Van dergelijke redenen is in deze zaak, zoals ook ter zitting erkend door de Belastingdienst/Toeslagen, niet gebleken. Gelet hierop, heeft de Belastingdienst/Toeslagen de bezwaren ten onrechte als ‘licht’ aangemerkt. Het betoog slaagt in zoverre.
7.2. Ingevolge artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Bpb), zijn samenhangende zaken: gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig door een of meer belanghebbenden tegen nagenoeg identieke besluiten op vergelijkbare gronden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen waarin rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, is verleend door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn.
Hoewel [appellant] tegen ieder besluit van 21 februari 2012 afzonderlijk bezwaar heeft gemaakt, heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zaken terecht als samenhangend aangemerkt als bedoeld in voormelde bepaling, nu de besluiten van 21 februari 2012 nagenoeg identiek zijn, de bezwaarschriften door dezelfde [persoon] en op dezelfde dag zijn ingediend, en deze bezwaarschriften vergelijkbare gronden bevatten, als gevolg waarvan de werkzaamheden van [persoon] nagenoeg identiek konden zijn.
Het betoog van [appellant] faalt in zoverre.
8. [appellant] heeft ten slotte verzocht om een integrale vergoeding van de door hem gemaakte proceskosten, omdat de Belastingdienst/Toeslagen zeer onzorgvuldig met zijn dossier is omgegaan. Daartoe voert hij aan dat de dienst een niet pleitbaar standpunt heeft ingenomen en zich niet goed in de feiten en omstandigheden van zijn zaak heeft verdiept, en de houding van de Belastingdienst/Toeslagen bij het gezin veel stress en verdriet heeft veroorzaakt.
8.1. Het door de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellant] te betalen forfaitaire bedrag in verband met verleende rechtsbijstand is bepaald met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb in samenhang met de bepalingen in het Bpb. De Afdeling ziet in wat [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding om met toepassing van artikel 2, derde lid, van het Bpb een hogere vergoeding toe te kennen. In dat kader is van belang dat, gelet op het limitatieve en forfaitaire karakter van de exclusieve regelingen voor proceskostenvergoeding, proceskosten die verband houden met de behandeling van het hoger beroep die de toegekende forfaitaire vergoeding te boven gaan niet voor vergoeding in aanmerking kunnen komen op basis van het hier toepasselijke artikel 8:73 van de Awb, welk artikel betrekking heeft op de vergoeding van schade (vergelijk de uitspraak van 23 juli 2008 in zaak nr. 200800384/1).
9. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover deze betrekking heeft op de toeslagjaren 2007, 2008 en 2009. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 13 september 2012 van de Belastingdienst/Toeslagen alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met 21, eerste lid, van de Awir voor vernietiging in aanmerking, voor zover dat besluit betrekking heeft op de jaren 2007, 2008 en 2009 en voor zover daarin een bedrag van € 655,50 aan [appellant] is toegekend in verband met de voor de behandeling van de bezwaren opgekomen kosten. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien. De onderscheiden besluiten van 21 februari 2012 die betrekking hebben op de toeslagjaren 2007, 2008 en 2009 zullen worden herroepen. Voorts zal De Belastingdienst/Toeslagen worden veroordeeld tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Voor het overige dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
10. De Belastingdienst/Toeslagen dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 april 2013 in de zaken met nrs. 12/9601, 12/9768, 12/9769 en 12/9770, voor zover deze uitspraak betrekking heeft op de toeslagjaren 2007, 2008 en 2009;
III. verklaart de bij de rechtbank ingestelde beroepen gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 13 september 2012, kenmerk BEZ13 BT07, voor zover dat besluit betrekking heeft op de jaren 2007, 2008 en 2009 en voor zover daarin een bedrag van € 655,50 aan [appellant] is toegekend in verband met de voor de behandeling van de bezwaren opgekomen kosten;
V. herroept de besluiten van 21 februari 2012, met de kenmerken 1818.54.764.T.07.6.0801, 1818.54.764.T.08.6.0601 en 1818.54.764.T.09.6.0801;
VI. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van de bezwaren opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1461,00 (zegge: veertienhonderdeenenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 13 september 2012, voor zover vernietigd;
VIII. bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor het overige;
IX. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.922,00 (zegge: tweeduizend negenhonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
X. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 281,00 (zegge: tweehonderdeenentachtig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Van Dokkum
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2014
480-752.